Milieuschade verhalen

Dit briefadvies verkent de mogelijkheid van financiële zekerheidsstelling voor aansprakelijkheid bij milieuschade die ontstaat of aan het licht komt bij de bedrijfsbeëindiging van risicobedrijven, die vallen onder het Brzo of in de IPPC categorie 4.
Aansprakelijkheid milieuschade Brzo- en IPPC categorie 4-bedrijven

Inleiding

In Nederland is de kans op milieuschade klein, maar de milieueffecten van een calamiteit of een sanering kunnen groot zijn. Juist bij ongelukken met grote gevolgen is de schade lang niet altijd te verhalen op de veroorzaker. Regering en parlement overwegen de daarom de invoering van een wettelijke zekerheidsstelling voor milieuschade.

Op verzoek van staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu stelde de Rli een briefadvies op over de mogelijkheid van financiële zekerheidsstelling voor aansprakelijkheid bij milieuschade die ontstaat of aan het licht komt bij de bedrijfsbeëindiging van risicobedrijven (Brzo- en IPPC categorie 4-bedrijven). Daarbij heeft de raad ook gekeken naar de verzekerbaarheid van deze aansprakelijkheid. Bij het beoordelen van financiële zekerheidsstelling beschouwde de raad twee effecten:

  1. Verhaalbaarheid van kosten
  2. De mate waarin bedrijven worden geprikkeld om milieuschade te vermijden

Ook moet rekening gehouden worden met de concurrentiepositie van de bedrijven. Uiteindelijk gaat het om een rechtvaardigheidsvraag: is het aanvaardbaar dat de samenleving, regelmatig moet opdraaien voor de schade die door een risicovol bedrijf is veroorzaakt? De raad vindt het een politiek-maatschappelijke keuze om te bepalen of hier sprake is van een probleem dat om een wettelijke regeling vraagt.

Belangrijkste aanbevelingen

Randvoorwaarden van een financiële zekerheidsstelsel zijn belangrijk

Indien het politiek-maatschappelijk gevoelen is dat de schade niet of minder bij de overheid of bij de samenleving terecht mag komen, ligt het voor de hand om na te gaan of er een financieel zekerheidsstelsel in de milieuregelgeving moet worden opgenomen. Dit stelsel moet er (a) op gericht zijn het totaalbedrag aan onverhaalbare schade te beperken, (b) mag er in ieder geval niet toe leiden dat de bestaande prikkels tot preventie afnemen en zou bij voorkeur de preventie van incidenten en het beperken van de gevolgen van incidenten juist moeten stimuleren. Verder moet (c) het stelsel rekening houden met de (internationale) concurrentiepositie van bedrijven en slim aansluiten bij internationale ontwikkelingen op het gebied van (Europese) regelgeving en instrumenten. Ten slotte moeten (d) de administratieve kosten voor de totstandkoming en implementatie van het stelsel proportioneel zijn.

De eventuele zekerheidsstelling zelf is belangrijk, de invulling ervan moet vrij te kiezen zijn 

In de praktijk blijkt dat een verzekering, een van de vele vormen voor financiële zekerheidsstelling, niet in alle gevallen het juiste instrument is voor financiële zekerheid. Naast een verzekering zijn  er ook andere vormen van zekerheidsstelling mogelijk, zoals een concerngarantie, een bankgarantie, fondsvorming en een onderling waarborgfonds.

Uitsluitingsgronden kunnen de zekerheidsstelling ondermijnen

De raad merkt op dat uitsluitingsgronden kunnen worden opgenomen die de zekerheidstelling beperken. Polisvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld clausules bevatten over nalatigheid en schuld en daarmee de zekerheid beperken. Dit moet bij het oordeel betrokken worden.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt juridische mogelijkheden 

Als voor het invoeren van een financieel zekerheidsstelsel wordt gekozen, ligt het in de rede dit stelsel op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur op basis van artikel 4.1 van de Wabo. Uitgangspunt dient te zijn dat de financiële zekerheid een rol speelt bij de beslissing over de vergunning voor een risicovol bedrijf. Aan een te verlenen vergunning kunnen dan voorschriften worden verbonden over financiële zekerheid. Ontbreekt ieder zicht op financiële zekerheid, dan kan op die grond de vergunning worden geweigerd.

Er is een rol voor horizontaal toezicht

Er moet toezicht worden gehouden op het naleefgedrag van bedrijven, waaronder toezicht op de wijze waarop voldaan wordt aan de voorwaarden van de financiële zekerheid. De raad ziet hier niet alleen een taak weggelegd voor de toezichthoudende overheid, maar nadrukkelijk ook voor de markt.

Aanleiding en totstandkoming van het advies

De directe aanleiding voor de raad was het debat over externe veiligheid in de Tweede Kamer (december 2013) en de aangenomen motie-Van Tongeren. Het advies van de Rli over veiligheid bij Brzo-bedrijven (juni 2013) vormde mede aanleiding voor dit briefadvies. De raad adviseerde toen het toezicht op en de handhaving van de veiligheid bij deze categorie bedrijven te verbeteren. Aangezien veiligheid primair de verantwoordelijkheid is van de bedrijven zelf, gaf de raad tevens een aantal aanbevelingen om bedrijven te prikkelen tot een hoger veiligheidsniveau. Deze aanbevelingen betroffen ondermeer een onderzoek naar de invoering van een verplichte verzekering voor milieuaansprakelijkheid voor deze groep bedrijven en het verkennen van de mogelijkheden van premiedifferentiatie op basis van het risico.

Publicatiedatum

Het advies ‘Milieuschade verhalen’  is op 3 juni 2014 aangeboden aan staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu.

Meer informatie

Voor uw reactie op dit onderwerp of voor meer informatie kunt u contact opnemen met het Rli-secretariaat via info@rli.nl