Advies

Weg van de wegwerpmaatschappij

24 november 2023
Teasertekst: 
Het kabinet moet beleid gaan voeren dat zich richt op het afbouwen van de wegwerpmaatschappij, die de omslag naar een duurzame en circulaire economie in de weg staat. Dit vraagt om een actieve overheid, die regie voert en het goede voorbeeld geeft.
Adviesnummer: 
2023/05
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Wereldwijd worden steeds meer spullen weggegooid, ook in Nederland. Het gaat vooral om goedkope, niet-duurzame producten die voor het merendeel in lagelonenlanden worden geproduceerd, en vaak na kortstondig gebruik weer worden afgedankt. Dit leidt tot allerlei negatieve effecten op de leefomgeving: milieuvervuiling, CO2-uitstoot, afname van de biodiversiteit, uitputting van natuurlijke grondstoffen en uitbuiting van arbeidskrachten.

Het advies richt zich op drie goederenstromen: kleding, meubels en consumentenelektronica. Kleding – en vooral: fast fashion – is door de lage prijs en kwaliteit in de ogen van veel mensen een wegwerpproduct geworden. Hetzelfde geldt voor woonaccessoires, fast furniture en consumentenelektronica. Bij de productie ervan wordt op allerlei kosten bezuinigd. Dat leidt tot producten die niet lang mee gaan. Ook worden consumenten verleid tot de aanschaf van wegwerpproducten, bijvoorbeeld door stuntaanbiedingen. Een en ander werkt wegwerpgedrag in de hand.

De centrale vraag van dit advies is: “Hoe kan Nederland, zowel in nationaal als in Europees verband, de afbouw bewerkstelligen van de wegwerpmaatschappij, als onderdeel van de omslag naar de productie en het gebruik van duurzame consumptiegoederen? Welke interventies zijn daarvoor nodig?

Winkelend publiek in winkel op Black Friday
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

In het Nederlandse overheidsbeleid is er toenemende aandacht voor verduurzaming van de economie. Er gaat echter maar weinig aandacht uit naar het tegengaan van de wegwerpmaatschappij. Deze vormt een barrière voor de noodzakelijke omslag naar een duurzame en circulaire economie. Het is dus belangrijk dat het beleid zich óók richt op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Het een kan niet zonder het ander.

De wegwerpmaatschappij vormt een inherent onderdeel van ons huidige economische systeem. Bedrijven streven naar het verkopen van zoveel mogelijk goederen voor een zo laag mogelijke prijs. Dit verdienmodel leidt uiteindelijk tot een economische race to the bottom. Zo is de fast fashion-sector in extreme mate gericht op lage kosten en daarmee ook op een lage productkwaliteit. Veel van de goedkoop geproduceerde kleding vertoont daardoor snel gebreken en wordt snel alweer afgedankt. Dezelfde ontwikkeling is gaande bij meubels en elektronica.

Wij zien vier mechanismen die de wegwerptrend bestendigen:

  • De externe kosten van producten (milieu-impact, slechte arbeidsomstandigheden) worden niet verrekend in de productprijs.
  • Keuzen van producenten over productiemethoden en materiaalgebruik zorgen ervoor dat producten een steeds kortere levensduur hebben.
  • In het productontwerp wordt geen rekening gehouden met wat er in de afdankfase met het product en de gebruikte grondstoffen gebeurt.
  • Het maken van een verantwoorde keuze uit het (online) winkelaanbod is voor veel mensen lastig, door het ontbreken van duidelijke productinformatie en door verleiding en misleiding van mensen.

De Rli doet vijf aanbevelingen om de wegwerptrend te keren. Wij richten ons daarbij op beleidsinterventies voor de komende vijf jaar.

Dwing duurzame productieprocessen af, op weg naar eerlijke productprijzen

  • Bepleit in EU-verband een ambitieuze invulling van de Ecodesign-verordening en de daaruit voortvloeiende producteisen, en van de Europese transparantierichtlijnen (CSDDD en CSRD).
  • Zorg op nationaal niveau voor een ambitieuze invulling en uitvoering van de wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO).

Stuur op langere levensduur van producten door inzet op hergebruik en reparatie

  • Stimuleer een professionele reparatiemarkt, door af te dwingen dat erkende reparateurs toegang krijgen tot reserveonderdelen van alle elektronicaketens, en schaf het btw-tarief op reparatie af.
  • Maak tweedehandswinkels en -spullen beter bereikbaar en zichtbaar.

Stuur op waardebehoud door hergebruik, hoogwaardige recycling en betere UPV’s

  • Stuur op een betere en meer grootschalige inzameling, sortering en recycling van afgedankte producten. Bijvoorbeeld door een verplichte aan-huis-retourlogistiek voor grote producten (matrassen, wasmachines) en statiegeld voor batterijen.
  • Voer meer regie op de invulling en de totstandkoming van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Stel hogere eisen aan een hoogwaardige recycling en zorg dat een beter productontwerp en hergebruik lonen.

Steun burgers bij het maken van bewuste keuzes en bescherm ze tegen manipulatie

  • Introduceer een levensduurlabel en een reparatielabel met informatie over de te verwachten gebruiksduur en de repareerbaarheid van een product.
  • Ga greenwashing tegen en verbied of ontmoedig stuntprijzen voor producten die vooral aanzetten tot impulsaankopen.

Neem als overheid het voortouw, voer regie en geef het goede voorbeeld

  • Maak duidelijk hoe burgers zelf kunnen bijdragen en schep daarvoor de voorwaarden.
  • Ondersteun het bedrijfsleven bij het afbouwen van schadelijke effecten van hun producten en productieketens. Roep sectorgewijs steunpunten in.
  • Zorg voor een zwaardere bovendepartementale coördinatie en aansturing van het beleid gericht op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Maak daarvoor een substantieel groter budget en capaciteit vrij.

De hierboven besproken aanbevelingen richten zich op de komende vijf jaar. Op de middellange termijn is echter meer nodig. Het kabinet zal fundamentele veranderingen moeten bewerkstelligen voor de omslag naar een duurzame economie die zich beweegt binnen de planetaire grenzen.

Planning

Op 24 november 2023, Black Friday, publiceerde de raad het advies ‘Weg van de wegwerpmaatschappij’, dat daags daarvoor werd overhandigd aan Vivianne Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het advies werd ook aangeboden aan minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer.

V.l.n.r.: André van der Zande (Rli-raadslid en commissievoorzitter) en staatssecretaris Heijnen van Infrastructuur en Waterstaat . Foto: Fred Ernst

Bijeenkomst op woensdagmiddag 7 februari 2024

De Rli organiseert op woensdagmiddag 7 februari in Den Haag een bijeenkomst over het advies ‘Weg van de wegwerpmaatschappij’. We gaan deze middag graag met u in gesprek.

Doe mee en noteer deze datum alvast in uw agenda. We hopen dat u erbij bent. Medio januari volgt nadere informatie over het programma en de sprekers. Dan kunt u zich ook aanmelden voor de bijeenkomst.

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of uw reactie kunt u contact opnemen met de projectleider Bas Waterhout, bas.waterhout@rli.nl of 06 21178802.

 

Wereldwijd worden steeds meer spullen weggegooid, ook in Nederland. Het gaat vooral om goedkope, niet-duurzame goederen die in lagelonenlanden worden geproduceerd. Veel van deze producten worden na kortstondig gebruik weer afgedankt en belanden uiteindelijk op afvalbergen her en der in de wereld.

De wegwerpmaatschappij vormt om verscheidene redenen een probleem. Zowel in de productiefase, de gebruiksfase als de afdankfase van goedkoop gemaakte goederen (denk aan fast fashion, fast furniture en consumentenelektronica) is er sprake van negatieve effecten: milieuvervuiling, gezondheidsproblemen, CO2-uitstoot, uitputting van natuurlijke grondstoffen en uitbuiting van arbeidskrachten. Al deze effecten vormen een bedreiging voor de leefbaarheid van onze planeet.

In dit advies kijkt de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) naar manieren waarop de wegwerptrend in onze economie kan worden gekeerd. Welke overheidsmaatregelen zijn daarvoor nodig, op Europees niveau en in Nederland?

Opbouw duurzame economie vraagt om afbouw wegwerpmaatschappij

In het Nederlandse overheidsbeleid is er toenemende aandacht voor verduurzaming en het circulair maken van de economie. In het beleid gaat echter maar weinig aandacht uit naar het tegengaan van de wegwerpmaatschappij. In onze ogen vormt de wegwerpmaatschappij een barrière voor de noodzakelijke omslag naar een duurzame economie. Het is dus belangrijk om het beleid óók te richten op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Het een kan niet zonder het ander.

Wegwerpen is onderdeel van huidig economisch systeem

De wegwerpmaatschappij vormt een inherent onderdeel van ons huidige economische systeem, waarin het draait om concurrentie op kosten. Bedrijven streven naar het verkopen van zoveel mogelijk goederen voor een zo laag mogelijke prijs. Dit verdienmodel leidt uiteindelijk tot een economische race to the bottom.

Onder meer in de fast fashion-sector zien we voorbeelden die hierop wijzen. Deze sector is in extreme mate gericht op lage kosten en daarmee onvermijdelijk ook op een lage productkwaliteit. Veel van de goedkoop geproduceerde kleding vertoont daardoor snel gebreken en wordt na korte tijd alweer afgedankt.

Vier mechanismen bestendigen en versterken de wegwerptrend

Wij zien vier mechanismen die de wegwerptrend in stand houden en versterken:

  1. Producenten van niet-duurzame artikelen kiezen ervoor om de kosten van negatieve effecten die optreden bij de productie en de afvalverwerking, niet te verdisconteren in de productprijs. Dit maakt het kopen van producten van wegwerpkwaliteit aantrekkelijk.
  2. Keuzen van producenten over materiaalgebruik en productiemethoden zorgen ervoor dat niet-duurzaam gemaakte producten een steeds kortere levensduur hebben. Soms is dit zelfs een doelbewuste strategie. Producten zijn dan binnen afzienbare tijd aan vervanging toe.
  3. In het ontwerp van producten wordt meestal geen rekening gehouden met wat er in de afdankfase met het product en de gebruikte grondstoffen gebeurt.
  4. Het maken van een verantwoorde keuze uit het (online) winkelaanbod is voor veel mensen lastig, door het ontbreken van duidelijke duurzaamheidsinformatie over producten en omdat mensen tegelijkertijd blootstaan aan verleiding en misleiding.

 

Aanbevelingen

Wij reiken in dit advies de Nederlandse overheid een aantal beleidsinterventies aan waarmee de wegwerptrend in de maatschappij kan worden gekeerd. Wij richten ons daarbij vooral op beleidsinterventies voor de komende vijf jaar. Het overheidsingrijpen zal moeten bestaan uit een gelijktijdige aanpak over verscheidene sporen. Het geheel aan maatregelen remt de wegwerptrend af. Hieronder volgt een verkorte weergave van de door ons aanbevolen interventies.

1.    Dwing duurzame productieprocessen af, op weg naar eerlijke productprijzen

Er lopen op dit moment Europese wetgevingstrajecten die een uitzonderlijke kans bieden om verduurzaming van producten en productieketens voor elkaar te krijgen. De Nederlandse overheid zal zich hard moeten maken voor een ambitieuze invulling en uitvoering van deze EU-wetgeving. Het gaat om (a) de Europese Ecodesign-verordening, die eisen stelt aan de herbruikbaarheid en repareerbaarheid van producten en het gebruik van (teruggewonnen) grondstoffen, en (b) enkele Europese transparantierichtlijnen, die producenten dwingen om duidelijke informatie te verstrekken over de milieu-impact en arbeidsomstandigheden van hun productieprocessen. Hiermee kunnen overheden in de EU een beweging in gang zetten naar eerlijke productprijzen (true pricing).

Aanbevolen interventies:

  • Bepleit in EU-verband een ambitieuze invulling van de Ecodesign-verordening en de daaruit voortvloeiende producteisen, en van de Europese transparantierichtlijnen.
  • Zorg voor een ambitieuze invulling en uitvoering van de nationale ­wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
  • Verplicht Nederlandse producenten tot het delen van hun productdata.
  • Stel een agenda op om toe te werken naar eerlijke prijzen.

2.    Stuur op langere levensduur van producten door inzet op hergebruik en reparatie

Het afbouwen van de wegwerpmaatschappij vraagt om structurele ­maatregelen die hergebruik en reparatie van producten bevorderen. Voor burgers moet het gemakkelijk en betaalbaar worden om hoog­waardige tweedehands producten aan te schaffen en kapotte spullen te laten repareren.

Aanbevolen interventies:

  • Stimuleer een professionele reparatiemarkt, door af te dwingen dat erkende reparateurs toegang krijgen tot reserveonderdelen van alle elektronicaketens. Maak daarnaast gebruik van de mogelijkheden die het in voorbereiding zijnde Europese recht op reparatie en de Richtlijn consumentenkoop bieden voor het verruimen van garantietermijnen. Maak voorts de reparatie van defecte spullen voor burgers betaalbaar door afschaffing van het btw-tarief op reparatie.
  • Maak tweedehandswinkels en -spullen beter bereikbaar en zichtbaar. Dit kan door (a) meer tweedehandsaanbod in grotere winkelketens verplicht te stellen en (b) te zorgen dat een gedeelte (bijvoorbeeld 10%) van het vloeroppervlak in winkelcentra beschikbaar komt voor de verkoop van tweedehands producten. Dit laatste vergt met name inspanning van gemeenten.

3.    Stuur op waardebehoud door hergebruik, hoogwaardige recycling en betere UPV’s

Om te komen tot waardebehoud van producten, productonderdelen en grondstoffen zal de overheid moeten sturen op een beter productontwerp en professionelere inzameling, sortering, hergebruik en recycling van afgedankte producten. Ze zal hieraan door middel van het beleidsinstrument van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) hogere eisen moeten stellen.

Aanbevolen interventies:

  • Dring internationaal aan op een spoedige herziening van de afvalstoffenregelgeving. De huidige regels voor gebruik, transport en verwerking van afgedankte producten passen niet bij het streven naar waardebehoud en afbouw van de wegwerpmaatschappij.
  • Stuur op een betere en meer grootschalige inzameling, sortering en recycling van afgedankte producten. Ondersteun hiertoe technologische innovaties op het gebied van sortering en recycling, verplicht retailers een aan-huis-retourlogistiek in te voeren voor grote producten zoals matrassen en wasmachines en voer statiegeld in voor accu’s en batterijen.
  • Voer meer regie op de invulling en de totstandkoming van UPV’s. Stel hogere eisen aan een hoogwaardige recycling en pas de tarieven van de afvalbeheerbijdrage die producenten moeten betalen zo aan, dat een beter productontwerp en hergebruik lonen. Geef gemeenten en gemeentelijke afvaldiensten meer stem in de besluitvorming over UPV’s. En roep zo nodig per productgroep onafhankelijke ketenregieorganisaties in het leven.

4.    Steun burgers bij het maken van bewuste keuzes en bescherm ze tegen manipulatie

Om gedragsverandering bij burgers te bevorderen zal de overheid goed beschikbare, toegankelijke informatie over de herkomst en milieu-impact van producten moeten waarborgen. Duurzame producten moeten ook bereikbaar en betaalbaar zijn. Verder zal de overheid ervoor moeten zorgen dat burgers zich gesteund voelen bij het maken van verantwoorde keuzes. Burgers moeten ook worden beschermd tegen misleidende greenwashing en tegen verleidingen tot het doen van impulsaankopen.

Aanbevolen interventies:

  • Introduceer een levensduurlabel en een reparatielabel met informatie over de te verwachten gebruiksduur en de repareerbaarheid van een product.
  • Ondersteun mensen bij het maken van duurzamere keuzes. Doe dit aan de hand van de gedragsstrategie die hiervoor wordt ontwikkeld (IenW, 2023). Maak via publiekscampagnes de schadelijke gevolgen van consumptie voor mens en milieu inzichtelijk. Draag uit dat het helpt om iets níet aan te schaffen.
  • Verbied of ontmoedig stuntprijzen voor producten die – in combinatie met gerichte marketingcampagnes – vooral aanzetten tot impulsaankopen, en verbied het afdanken en vernietigen van onverkochte voorraden. Breng met de retailers en de tweedehandssector een convenant tot stand waarin afspraken worden gemaakt over het tegengaan van de bevordering van koopjesjacht met stuntprijzen en over de schenking of verkoop van onverkochte voorraden aan het tweedehands circuit.
  • Onderzoek de mogelijkheden om reclames voor wegwerpproducten met schadelijke effecten te beperken. Begin met het beperken van reclames in de publieke ruimte die mensen aansporen tot de aanschaf van producten waarvan de productie gepaard gaat met negatieve milieueffecten of slechte arbeidsomstandigheden.

5.    Neem als overheid het voortouw, voer regie en geef het goede voorbeeld

De urgentie van het aanpakken van de wegwerpmaatschappij wordt ­politiek en maatschappelijk nog onvoldoende gezien. De omschakeling naar een duurzame en circulaire economie krijgt in het kabinetsbeleid een stiefmoederlijke behandeling en de benodigde afbouw van de wegwerpmaatschappij is überhaupt nog niet in beeld. Het is van belang dat op kabinetsniveau hierop zwaarder wordt ingezet, zowel wat de coördinerend bewindspersoon betreft als het hiervoor uit te trekken overheidsbudget. Zowel bij het bedrijfsleven als bij burgers signaleren we de wens om duurzamer te worden. Een actieve, voorwaardenscheppende en regievoerende rijksoverheid is hiervoor cruciaal.

Aanbevolen interventies:

  • Steun en bescherm de burger. Maak duidelijk hoe burgers zelf kunnen bijdragen en schep daarvoor de voorwaarden.
  • Ondersteun het bedrijfsleven bij het afbouwen van schadelijke effecten van hun producten en productieketens. Roep sectorgewijs steunpunten in het leven die bedrijven voorbereiden op nationale en Europese wet- en regelgeving rond de afbouw van de wegwerpeconomie.
  • Zorg voor een zwaardere bovendepartementale coördinatie en aansturing van het beleid gericht op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Maak een substantieel groter budget en capaciteit vrij om de bij aanbevelingen 1 t/m 4 genoemde maatregelen door te voeren. Verplicht overheden om duurzaam en circulair in te kopen.

De hierboven besproken aanbevelingen richten zich op de komende vijf jaar. Op de middellange termijn is echter meer nodig. De overheid zal fundamentele veranderingen moeten bewerkstelligen in het economische systeem, opdat een situatie ontstaat waarin sprake is van: (1) eerlijke prijzen voor producten, (2) minder belastingheffing op arbeid en meer belastingheffing op primaire grondstoffen, en (3) een maatschappijbrede anti-wegwerp­attitude. Deze veranderingen zijn onontbeerlijk voor (4) de omslag naar een duurzame economie waarin niet langer structurele groei van het bruto binnenlands product centraal staat, maar die zich beweegt binnen de planetaire grenzen.

Samen werken

Subtitel: 
Kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen
31 oktober 2023
Teasertekst: 
Bedrijventerreinen bieden cruciale kansen voor de verduurzaming van bedrijven en de samenleving. Om deze te verzilveren moet de overheid heldere doelen stellen en ondernemers ondersteuning bieden.
Adviesnummer: 
2023/04
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Reguliere bedrijventerreinen zijn cruciaal voor de Nederlandse economie en samenleving. Op de 3.400 reguliere bedrijventerreinen in Nederland wordt circa 30% van het bbp gegenereerd en is 28% van de werkgelegenheid gevestigd. Samen zijn ze goed voor 10% van het bebouwde oppervlak in Nederland.

De verduurzaming van bedrijventerreinen loopt achter. Vermindering en vergroening van het energiegebruik blijft achter, net als het bevorderen van circulariteit, klimaatadaptatie en biodiversiteitsherstel. Daarnaast zijn er vragen over de efficiëntie van het ruimtegebruik en het behoud van landschapskwaliteit.

Lange tijd kregen bedrijventerreinen – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de industriële clusters (zware industrie) – relatief weinig aandacht. Sinds kort groeit de aandacht voor bedrijventerreinen bij het Rijk, provincies en gemeenten. Echter, deze aandacht gaat voornamelijk naar de landschappelijke effecten van grootschalige distributiecentra (‘verdozing’) en de concurrentie van de ruimtevraag van bedrijventerreinen met andere ruimteclaims zoals woningbouw. Er is geen beleid gericht op de verduurzaming van bedrijventerreinen zelf, waarin de verschillende duurzaamheidsopgaven worden geïntegreerd. Dit is een gemis, want het unieke karakter van bedrijventerreinen – meerdere, andersoortige bedrijven zijn in elkaars nabijheid gevestigd – biedt substantiële kansen om de verduurzaming van bedrijven en de samenleving te versnellen.

De centrale vraag van dit advies is: “Met welke beleidsmaatregelen en -instrumenten is de verduurzaming van bedrijventerreinen en de ondernemingen die er zijn gevestigd, te versnellen? En welke rol zouden de rijksoverheid, andere overheden, marktpartijen en de samenleving hierbij moeten spelen?”

Bedrijventerrein Grote Polder Zoeterwoude
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

Net als de rest van Nederland moeten bedrijven verduurzamen. Helaas verloopt dit proces te traag. Dat is begrijpelijk, want veel ondernemers hebben hun handen vol aan het runnen van hun bedrijf. Daarnaast kampen ondernemers in toenemende mate met schaarste aan grondstoffen, netcapaciteit, arbeidskrachten en ruimte.

Verduurzaming is voor veel van deze problemen (een deel van) de oplossing. Het bedrijventerrein is een perfect schaalniveau om ondernemers daarbij te helpen en tegelijkertijd de verduurzaming van Nederland te versnellen. Momenteel ontbreekt beleid dat deze kansen benut.

Sommige maatregelen kunnen bedrijven zelfstandig nemen, zoals het optimaliseren van bedrijfsprocessen. Maar voor andere maatregelen is samenwerking noodzakelijk. Neem de opwek van duurzame elektriciteit. Het Nederlandse elektriciteitsnetwerk is overvol en daarom kunnen bedrijven steeds moeilijker stroom afnemen en duurzaam opgewekte stroom leveren. Een energiehub maakt bedrijven minder afhankelijk van het netwerk. Hiermee leveren bedrijven zelf opgewekte energie aan elkaar en slaan ze overschotten gezamenlijk op. De winst is voor bedrijven – zij verduurzamen hun bedrijfsvoering – maar óók voor de samenleving: netcongestie wordt voorkomen en de energietransitie versneld.

Dit soort maatregelen vereist georganiseerde samenwerking tussen bedrijven. Helaas kent slechts 20% van de reguliere bedrijventerreinen een of andere vorm van organisatie. Ondernemers lopen tegen meer belemmeringen aan. Zo zijn de benodigde investeringen groot en veel ondernemers weten niet wat de overheid nu en in de toekomst van hen verwacht. Ondersteuning vanuit de gemeente is vaak beperkt door gebrek aan expertise en capaciteit. Kortom, de overheid moet ondernemers meer en beter ondersteunen.

De Rli doet drie aanbevelingen om de verduurzaming van bedrijventerreinen te versnellen.

Formuleer een toekomstbeeld

Schets een toekomstbeeld van duurzame bedrijventerreinen, gekoppeld aan meetbare tussendoelen met een helder tijdpad. Ontwikkel een duurzaamheidslabel voor bedrijventerreinen. Dit ontzorgt ondernemers door complexe wet- en regelgeving overzichtelijk te maken.

Maak georganiseerde samenwerking verleidelijk en uiteindelijk wettelijk verplicht

Stimuleer georganiseerde samenwerking middels fiscale voordelen, subsidies voor collectieve verduurzamingsprojecten en financiering van gezamenlijke inhuur van een parkmanager. Maak het uiteindelijk wettelijk verplicht voor ondernemers op een bedrijventerrein om zich aan te sluiten bij een Vereniging van Eigenaren en Gebruikers.

Zorg voor een heldere rolverdeling

Laat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat namens het Rijk de nationale kaders stellen. Geef de provincies een centrale rol en laat hen de regionale regie voeren. Gemeenten zijn als bevoegd gezag de eerst aangewezen gesprekspartner van bedrijventerreinen. Maak van Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) expertisecentra voor verduurzaming van bedrijventerreinen.

Planning

Op 31 oktober 2023, 15.30 uur publiceerde de raad het advies. Minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat (EZK) nam het advies in ontvangst. Het advies werd ook aangeboden aan minister Jetten voor Klimaat en Energie en minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

V.l.n.r.: Evert Nieuwenhuis (projectleider), minister Adriaansens, Jan Jaap de Graeff (voorzitter Rli), Erik Verhoef (Rli-raadslid en voorzitter commissie) en Yourai Mol (raadslid)

Bijeenkomst op donderdag 7 december 2023, 14:00 – 17:00 uur

De Rli organiseert op donderdagmiddag 7 december in New Babylon, Den Haag, een bijeenkomst over zijn advies. Doe mee en meldt u aan. Voor meer informatie over het programma en aanmelding zie: Bijeenkomst advies ’Samen werken: kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen’ | Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (rli.nl)

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of uw reactie kunt u contact opnemen met de projectleider Evert Nieuwenhuis, evert.nieuwenhuis@rli.nl, of 06 21926501.

 

Bedrijventerreinen zijn essentieel voor het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse samenleving. Helaas zijn ze te lang een blinde vlek geweest voor de overheid en kregen ze niet de aandacht die ze verdienen. De laatste jaren groeit weliswaar de beleidsmatige aandacht voor bedrijventerreinen, maar een cruciaal aspect blijft daarbij onderbelicht: de bedrijven op deze terreinen hebben meer hulp nodig bij hun verduurzaming, en hebben daar ook baat bij.

Verduurzaming van bedrijventerreinen is onvermijdelijk. Veel van de benodigde verduurzamings­maatregelen kunnen de op deze terreinen gevestigde bedrijven zelfstandig nemen, maar voor een groot aantal maatregelen is georganiseerde samenwerking op het niveau van het bedrijventerrein efficiënter of zelfs onmisbaar. Het gebrek aan aandacht voor verduurzaming van bedrijventerreinen is dan ook een groot gemis, zowel voor de daar gevestigde ondernemers als voor de Nederlandse samenleving. Het is hoog tijd dat de overheid naast deze ondernemers gaat staan en hen praktische en financiële ondersteuning biedt, heldere kaders stelt en duidelijkheid voor de lange termijn geeft.

In dit advies brengt de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in kaart wat er aan verduurzaming op bestaande bedrijventerreinen mogelijk is, wat dat voor bedrijven en de samenleving kan opleveren en welke acties van de overheid nodig zijn om dit proces in beweging te krijgen.

Meerwaarde van verduurzaamde bedrijventerreinen

Verduurzaming is voor ondernemers een opgave, maar biedt hun ook een oplossing voor problemen als schaarste aan grondstoffen, netcapaciteit, arbeidskrachten, ruimte en energie. Op die manier dragen duurzame bedrijventerreinen bij aan de toekomstbestendigheid van bedrijven. Immers, een duurzame bedrijfsvoering wordt de norm en wie niet duurzaam is, verliest zijn license to operate. 

De circa 3.400 reguliere bedrijventerreinen die Nederland telt, kunnen de komende decennia substantieel bijdragen aan de nationale duurzaamheidstransities. Zo kunnen bedrijventerreinen een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie door met behulp van bijvoorbeeld zonnepanelen op bedrijfsdaken duurzame energie op te wekken, op te slaan en onderling te delen via energiehubs. Daarmee helpen ze tegelijkertijd overbelasting van het elektriciteitsnet (netcongestie) te voorkomen. Ook kunnen bedrijventerreinen fors bijdragen aan de totstandkoming van een circulaire economie, klimaatadaptatie, herstel van de biodiversiteit en verbetering van landschapskwaliteit en ruimtegebruik.

Belang van samenwerking

Voor veel verduurzamingsmaatregelen op reguliere bedrijventerreinen geldt dat ze alleen (goed) zijn uit te voeren als de bedrijven op het terrein samenwerken met elkaar en/of met andere partijen op en rond het terrein. Dat geldt bijvoorbeeld voor het delen van reststromen en hergebruik van grondstoffen of maatregelen die de gevolgen van klimaatverandering tegengaan. Ook als verduurzamingsmaatregelen wél individueel uitvoerbaar zijn, zoals isolatiemaatregelen of het vergroenen van gevels om gebouwen te koelen, is het vaak goedkoper en efficiënter om ze in samenwerking op te pakken. Bij andere verduurzamingsmaatregelen is samenwerking met (overheids)instanties in de regio nodig om ze te laten slagen. Denk bijvoorbeeld aan het aanleggen van een warmtenet voor het benutten van restwarmte.

Verduurzaming van bedrijventerreinen vraagt dus in veel gevallen om een gezamenlijke inspanning op verschillende niveaus. Georganiseerde samenwerking is daarbij noodzakelijk. Als de samen­werkende bedrijven collectieve taken in handen kunnen geven van een capabele parkmanager, hoeven ze ingewikkelde vraagstukken niet meer ieder afzonderlijk op te lossen. Door met elkaar samen te werken, bouwen de betrokken partners onderling vertrouwen op. Dat bevordert het nemen van verduurzamingsmaatregelen en geeft ondernemers zekerheid voor de toekomst van hun bedrijf op die locatie. 

Belemmeringen

De kansen die verduurzaming van bedrijventerreinen biedt, zijn dus talrijk. Toch komt het proces vooralsnog maar mondjesmaat van de grond. Er zijn nauwelijks bedrijventerreinen waar serieus wordt gewerkt aan substantiële, integrale verduurzamingsoplossingen. Hoe komt dat?

Diverse belemmeringen spelen hier een rol. Om te beginnen is de organisatiegraad op de meeste bedrijventerreinen laag; slechts 20% van de reguliere terreinen kent een of andere vorm van organisatie. Verder zijn de benodigde investeringen om te verduurzamen voor menig ondernemer te hoog. Ook missen veel ondernemers duidelijkheid over de precieze doelen en het tijdpad van de verduurzamingsoperatie. Ze ervaren bovendien vaak dat de ondersteuning vanuit de gemeente beperkt is: daar ontbreekt het aan de benodigde deskundigheid en capaciteit. Ten slotte lopen ondernemers geregeld tegen wettelijke bepalingen en overheidsvoorschriften aan die het doorvoeren van maatregelen aan bedrijfspanden vertragen of zelfs verhinderen.

Aanbevelingen

Om ondernemers beter te helpen bij het versnellen van de noodzakelijke verduurzaming op bestaande bedrijventerreinen, is een nieuw perspectief nodig. Bedrijventerreinen moeten niet meer worden gezien als een stuk grond met bedrijfspanden, maar als een verzameling ondernemers die een geheel vormt dat meer kan zijn dan de som der delen. Het is tijd om niet alleen te streven naar duurzame bedrijven, maar ook naar duurzame bedrijventerreinen.

Concreet doen wij aan het kabinet de volgende aanbevelingen: 
1.    Het Rijk zou een toekomstbeeld moeten schetsen van duurzame bedrijventerreinen. In dit toekomstbeeld zou het Rijk ook aandacht moeten geven aan het belang van ruimtelijke ordening (eventuele herstructurering en herplaatsing). Voor de realisatie van dit toekomstbeeld is een tijdpad met concrete tussendoelen cruciaal. Wij adviseren daarom het toekomstbeeld te vertalen in landelijke, meetbare normen voor bedrijventerreinen en te koppelen aan een (vooralsnog vrijwillig) duurzaamheidslabel dat de mate van duurzaamheid van een bedrijventerrein weergeeft. Zo’n label stimuleert het bereiken van nationale duurzaamheidsdoelstellingen, en biedt ook voordelen aan de betrokken ondernemers.
2.    Het Rijk zou samenwerking in georganiseerd verband op bedrijventerreinen verleidelijk moeten maken en uiteindelijk verplicht moeten stellen. Het Rijk kan hiervoor om te beginnen stimulerende instrumenten inzetten, zoals fiscale voordelen en subsidies voor collectief opgezette verduurzamingsprojecten. Niet vrijblijvende samenwerking kan bovendien een voorwaarde vormen voor financiële ondersteuning vanuit het Rijk. Die voorwaarde moet naar ons oordeel zeker gaan gelden voor een nationaal fonds voor verduurzaming van bedrijventerreinen. Zo’n fonds, dat kan bestaan uit een bundeling van bestaande budgetten, bevordert een integrale en collectieve aanpak op bedrijventerreinen. Uiteindelijk zal het Rijk via een Wet organisatievorming bedrijventerreinen ondernemers (zowel eigenaren als gebruikers) op bedrijventerreinen moeten verplichten om lid te worden van een vereniging die het terrein vertegenwoordigt.
3.    Het Rijk zou moeten zorgen voor een heldere rolverdeling tussen de overheden en uitvoeringsinstanties die betrokken zijn bij de verduurzaming van bedrijventerreinen. Het Ministerie van EZK zou een leidende rol moeten krijgen en in die hoedanigheid de nationale kaders voor de verduurzamingsopgave moeten opstellen. De provincies kunnen dan vanuit een coördinerende rol regie voeren op de uitvoering van het proces binnen de kaders van het Rijk. Het Rijk zal provincies voldoende middelen moeten geven om de verduurzaming van bedrijventerreinen op gang te brengen. Gemeenten zijn binnen deze rolverdeling behalve vergunningverlener en opsteller van omgevingsplannen ook de eerst betrokken overheid bij ontwikkeling en beheer van bedrijventerreinen. De Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) ten slotte, fungeren dan als expertisecentrum voor bedrijven, bedrijventerreinverenigingen en overheden.
 

Towards a sustainable food system

Subtitel: 
a position paper on the framework law
31 oktober 2022
Teasertekst: 
De Europese commissie kondigde in 2022 een kaderrichtlijn aan die de transitie naar een duurzaam voedselsysteem moet gaan ondersteunen.
Adviesnummer: 
Rli/EEAC
Te bestellen: 
nee

In reactie op het voorstel van de Europese Commissie bracht de Rli samen met verschillende Europese collega-raden op 31 oktober 2022 een advies uit over een aantal belangrijke aspecten van deze aangekondigde kaderrichtlijn. 

Aanleiding en adviesvraag

In mei 2020 presenteerde de Europese Commissie haar "van boer tot bord"-strategie. In deze strategie kondigt de Commissie speciale wetgeving aan, een kaderrichtlijn voor duurzame voedselsystemen. Deze kaderrichtlijn moet bijdragen aan meer samen in het voedselsysteem, van productie tot de consumptie van voedsel, alsook de socio-economische en ecologische uitkomsten van al deze activiteiten op zowel Europees als nationaalniveau.

In 2022 startte de Europese Commissie met de voorbereiding van de kaderrichtlijn. Dit was voor een groep adviesraden, met Rli-raadslid Krijn Poppe als rapporteur, het moment om in het verband van het European Environment and Sustainable Development Advisory Councils Network (EEAC Network) een advies op te stellen gericht aan de Europese Commissie en de EU lidstaten, over een aantal belangrijke aspecten van de aanstaande kaderrichtlijn.

cover van position paper on te framework law
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De Europese samenleving en haar voedselsysteem staan voor een drievoudige uitdaging: 1) iedereen een gezonde voeding garanderen; 2) het beperken van, en aanpassen aan klimaatverandering; en 3) het versterken van biodiversiteit en waarborgen van ecosysteemdiensten. Het effectief aangaan van deze drievoudige uitdaging in de complexe context van het Europese voedselsysteem vereist een systeembenadering. Hiervoor is de aangekondigde kaderrichtlijn, noodzakelijk. In hun advies staan de raden stil bij vijf belangrijke aspecten van deze aanstaande kaderrichtlijn. Te weten:

  1. Algemene principes

De raden bepleiten dat de algemene principes van de richtlijn eraan bijdragen dat het sterke innovatievermogen van de actoren in de voedselketen niet langer wordt benut voor het behalen van steeds lagere voedselprijzen. In plaats daarvan moet het innoverend vermogen van deze actoren worden aangewend om de transitie naar een duurzame landbouw, voedselverwerking en voedselconsumptie te versnellen.

Daarnaast bepleiten de adviesraden dat de kaderrichtlijn gaat bijdragen aan een rechtvaardige transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Zo moeten kostenstijging voor consumenten, indien nodig, gecompenseerd worden met bijvoorbeeld maatregelen binnen de inkomstenbelastingen, het minimumloon of de sociale zekerheid. Dalende inkomens aan de kant van producenten moeten, indien nodig, worden opgevangen door middel van directe inkomenssteun en betalingen voor openbare diensten. Dit vraagt om samenhang tussen het EU-beleid voor duurzame voedselsystemen in de gemeenschappelijke markt en (sociaal en fiscaal) beleid in de lidstaten.

  1. Certificering en etikettering

Certificering en etikettering zijn belangrijke instrumenten die de kaderrichtlijn kan gebruiken. Certificering moet een classificatie van boerderijen en voedsel (meer of minder duurzaam) mogelijk maken. Hiermee wordt bijvoorbeeld benchmarking en prijsdifferentiatie ondersteund en duurzaam handelen in de keten  kan zo worden beloond d.m.v. bijvoorbeeld overheidsopdrachten, steun in de grondmarkt en/of de toewijzing van adviescapaciteit. De implementatie van een certificerings-systeem moet en kan snel gebeuren. Door verdere digitalisering in de voedselketen kan certificering een impuls krijgen terwijl administratieve lasten worden verlaagd. Etikettering kan vervolgens bijdragen aan de verdere ontwikkeling van een markt voor duurzame producten en het versterken van de informatiepositie van actoren in het hele voedselsysteem. 

  1. Beleidsinstrumenten om actoren in het voedselsysteem te stimuleren

De kaderrichtlijn moet zich op alle actoren van het voedselsysteem richten. Voor de verschillende actoren worden in het advies aanbevelingen uitgewerkt. Deze aanbevelingen gaan uit van een systeem van certificering en etikettering. Zo kunnen bijvoorbeeld voedselverwerkende bedrijven en detailhandelaren worden gevraagd om de duurzaamheidsaspecten van hun inkoop te vermelden in hun ESG-rapportage, en kan de overheid op basis van certificering en etikettering een inkoopbeleid voeren dat de vraag naar duurzaam geproduceerd voedsel stimuleert.

De raden adviseren naast certificering en etikettering ook andere instrumenten in te zetten om actoren in het voedselsysteem te stimuleren bij te dragen aan een duurzaam voedselsysteem. Zo kan bijvoorbeeld de btw-regelgeving zodanig worden gewijzigd dat bijvoorbeeld dierlijke producten zwaarder worden belast dan bijvoorbeeld producten die een lagere ecologische-voetafdruk en/of gezondheidsvoordelen hebben, zoals groente en fruit. Verder adviseren de raden om het voedselsysteem (inclusief de landbouw) niet vrij te stellen van instrumenten zoals een economie brede koolstofbelasting.

  1. Monitoren van het voedselsysteembeleid

De Kaderrichtlijn moet ervoor zorgen dat monitoring plaatsvindt op basis van gegevens die de duurzaamheid van het gehele systeem beschrijven, inclusief het gedrag en de duurzaamheids-prestaties van verschillende categorieën actoren in de waardeketen. Goede monitoring moet helpen om het debat over het voedselsysteembeleid met feiten te onderbouwen, zo stellen de adviesraden.

Het is verder belangrijk om alle duurzaamheidsindicatoren op geïntegreerde wijze te meten, en te verzamelen met een controleerbare en methodologisch verantwoorde aanpak. Zo’n aanpak moet inzichten opleveren die gebruikt kunnen worden om te zien hoe beleidsmaatregelen op het boerenerf uitwerken, inclusief onvoorziene trade-offs

  1. Governance

Om het Europese voedselsysteem effectief te kunnen besturen, en het huidige beleid op een goede manier af te stemmen adviseren de raden om een coördinatiegroep op te richten met daarin eurocommissarissen wier DG betrokken is bij de voedselsystemen in brede zin. Daarnaast moet een coördinatiemechanisme tussen de Europese Commissie en de nationale ministeries worden opgezet om acties en maatregelen te coördineren. Dit coördinatiemechanisme moet dwars door alle beleidsterreinen heen werken (zoals landbouw-, visserij-, milieu-, mededingings-, gezondheids- en sociaal beleid). De lidstaten moeten ook alomvattende nationale strategische plannen voor duurzame voedselsystemen ontwikkelen, met inbegrip van maatregelen op sociaal gebied voor een rechtvaardige transitie.

Publicatiedatum en online publieksbijeenkomst

Het advies is op 31 oktober 2022 uitgebracht en in december 2022 door een aantal afgevaardigden van het EEAC-netwerk, waaronder Rli-raadslid Krijn Poppe, aangeboden en toegelicht aan de Uitvoerend Vicevoorzitter van de Europese Commissie, Frans Timmermans. Daarnaast heeft het EEAC Netwerk in samenwerking met de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU op 2 februari 2023 een bijeenkomst georganiseerd in Brussel. Daarbij werden de bevindingen van het advies besproken met nationale en internationale genodigden.

Het advies is ook door verschillende raden op nationaal niveau onder de aandacht gebracht. In Nederland hebben Rli-voorzitter Jan Jaap de Graeff en raadslid Krijn Poppe het advies in de bestuursraad van het Ministerie van LNV gepresenteerd.

Aanbieding aan de Uitvoerend Vicevoorzitter van de Europese Commissie, Frans Timmermans

Op de foto v.l.n.r. Krijn Poppe (Raadslid Rli en auteur van het advies), Frans Timmermans (Vicevoorzitter van de Europese Commissie), Arnau Queralt Bassa (Voorzitter van het EEAC Netwerk), Jan Verheeke (Voorzitter werkgroep ecosysteemdiensten, EEAC Netwerk).

Informatie of reactie

Voor uw reactie of voor meer informatie kunt u contact opnemen met Folmer de Haan, projectleider, f.w.dehaan@rli.nl, 06 4615 2496

European society and its food system are facing a triple challenge: 1) guaranteeing a healthy diet for all, 2) mitigating and adapting to climate change, as well as 3) protecting and restoring habitats for their biodiversity and ecosystems services. Although the European food system is robust, it does not deliver sustainable diets, defined by FAO as those with low environmental impacts which contribute to food and nutrition security and to a healthy life for present and future generations.

To tackle the triple challenge in a complex network like the food system, a system approach is needed. At present, there is too much focus on the actors where the problems are observed, but as consumers and farmers are in a dependent position and not able to transform the food system, rethinking the roles of all the actors has to be addressed. Therefore, a Framework Law on Sustainable Food Systems, as proposed in the EU’s Farm-to-Fork Strategy, is required. This could make the system more resilient.

A just transition towards sustainable diets is key. To the extent that healthy diets are not affordable for consumers or a sustainable food policy would result in higher prices for food, compensation should be given by changes in income taxes, minimum wages or social security. Similarly, environmental regulations in the food industry and agriculture should not be shunned for the income effects, which could be compensated by direct support for farms with low incomes and payments for public services. This calls for coherence between the EU’s sustainable food system policy in the Common Market and (social and fiscal) policies in the Member States.

Such a mechanism for a just transition makes a policy on sustainable food systems possible that directs the strong innovation capacity of actors away from ever lower food prices towards more sustainable farming, food processing and food consumption. On average, the share of consumer income spent on food has seriously declined, which gives options to better target the innovation capacity to the reduction of environmental and health costs instead of a further decrease in consumer spending on food. The true costs of food should be reflected in markets.

To coordinate these changes and to overcome silos in policy making, this demands a food system policy with clear objectives that properly balances economic, ecological and social aspects. A food system policy that fosters human and planetary health in a coherent and balanced approach between an agricultural supply policy, environmental policy and food (consumption) policy is a big challenge, given the trade-offs and co-benefits between these policies and with other policies. The framework law is needed to support and guide Member States in steering towards a sustainable food system. A framework law must then be drafted in such a way that Member States remain able to respond to their own unique opportunities and challenges, while keeping the common end goal clear and duly anchored. To govern the food system with the purpose to “ensure sustainable diets”, it could be formulated as follows:

to guarantee a resilient European food system that ensures sustainable diets with low environmental and ethical impacts that contribute to food and nutrition security and to a healthy life for present and future generations by facilitating that

i. healthy, sustainable diets are available for all European consumers at prices that reflect their true cost in line with ‘the polluter pays’ principle.

ii. food is produced in satisfactory quantities, with processes that result in environmental performance that is as best as reasonably achievable and regenerate climate-resilient, healthy agro-systems.

iii. the food system works as inclusively as possible and relations between food chain actors are balanced, which results in livelihoods with fair incomes and working conditions for farmers and workers.

iv. new technologies are developed and best available technologies in relation to climate change and ecosystem services are promoted, respecting the precautionary principle.

A sustainable food system policy should use different policy instruments to balance several objectives. For example, regulation can remove the most unsustainable products from the market. Pricing instruments, with taxes or instruments like the Emission Trading System for greenhouse gases, can lead to innovations. There is no reason why food system actors should be exempted from economy-wide measures like carbon pricing.

To redirect innovation, classification of food into more or less sustainable types of food within a food category is needed (based on a process of certification of all commercial farms) as an extension of methods in organic farming and private label certifications. A classification of farms in (dark and light) green, yellow and orange supports benchmarking, price differentiation and the allocation of advisory capacity, (CAP) subsidies and land. Digitalisation of food chain transactions can support certification and reduce costs.

Certification should be used by food processors and retailers to label consumer products for environmental and social sustainability, in addition to labelling for preventive health. Its usefulness depends on the context of the food environment. Demand for sustainable food can further be supported by rules for public procurement. Food processors and retailers could be instructed to report the sustainability aspects of their sourcing in their ESG reporting. Similarly, the input industry could take responsibility for the sustainability effects of its sales to farmers. Governments can help farmers with eco-schemes, long-term ecosystems contracts and in the land market as well as with knowledge and innovation to become and stay more sustainable.

Rewarding farmers for the costs of their sustainability improvements can be achieved with a blending obligation for food processors. The certification system for raising standards can be used to oblige food processors and traders to buy-in a certain percentage of the most sustainable products and pay farmers a price that offsets the extra cost. This would reward more sustainable producers and raise the average price of the product towards its true cost. Such a system should also include importers and exporters to guarantee a level playing field with third countries and to prevent adverse effects.

Monitoring the impact of sustainable food policies at farm level can be based on the proposed Farm Sustainability Data Network (FSDN) in an integrated way at sample farms, collected in an auditable accounting approach. Monitoring of all individual farms (except the smallest) could be done with an extension of the IACS system that includes the results of the certification process.

The European Union has responsibilities for global resilience, including food and nutrition security and an intact biosphere, and should therefore be active in international policy mechanisms and standard setting. Broad support for a sustainable food policy that redirects innovation in the food system to the current challenges with true costs as a basis for markets can be generated by citizen’s assemblies.

To govern the European food system and align the relevant current EU policies, a coordination group composed of appropriate Commissioners should be established. In addition, a coordination mechanism between the European Commission and the national ministries should be set up that is cross-cutting through the traditional policy domains. Member States have to develop comprehensive national strategic plans for sustainable food systems, including actions in the social domain for a just transition.

Splijtstof?

Subtitel: 
Besluiten over kernenergie vanuit waarden
7 september 2022
Teasertekst: 
De energietransitie vraagt om een zorgvuldig besluit over de rol van kernenergie. De komende jaren zal hierover maatschappelijk en politiek debat plaatsvinden. Wat moet daarin in ieder geval aan de orde komen?
Adviesnummer: 
2022/04
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) verwacht dat de komende jaren in politiek en samenleving debat zal plaatsvinden over de inrichting van het energiesysteem van de toekomst en de mogelijke rol van kernenergie daarin. Besluiten hierover moeten zorgvuldig worden genomen en toekomstbestendig zijn, anders komt het halen van de klimaatdoelen voor 2050 in gevaar.

Het advies gaat niet over de vraag of nieuwe kerncentrales wel of niet moeten worden gebouwd, maar over de vraag hoe het maatschappelijk debat hierover het best kan worden gevoerd.

De centrale vraag van het advies luidt: Welke afwegingen moeten worden gemaakt bij de besluitvorming over de mogelijke rol van nieuwe kerncentrales binnen het CO2-neutrale energiesysteem dat Nederland op korte termijn moet vormgeven? En welke aanbevelingen volgen daaruit voor het proces van gedachtevorming en uitwisseling dat regering en parlement voorafgaand aan de besluitvorming zouden moeten doorlopen?

windmolens en kerncentrale met huizen en weiland op de voorgrond
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

In het coalitieakkoord van het kabinet Rutte-IV is afgesproken de bouw van twee nieuwe kerncentrales te ondersteunen. Over de inzet van kernenergie in het toekomstig energiesysteem lopen de opvattingen in de Nederlandse samenleving sterk uiteen. De Rli constateert echter ook dat vijf waarden belangrijk worden gevonden voor het debat en de besluitvorming: energiezekerheid, betaalbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en rechtvaardigheid. Op dit moment krijgen deze waarden onvoldoende aandacht in het gesprek over ons energiesysteem en de mogelijke inzet van kernenergie daarin. Het maken van keuzes binnen en tussen deze waarden vergt zowel technisch-inhoudelijke beoordeling als het maken van ethische afwegingen. In het debat en de besluitvorming dient daarom meer ruimte voor ethische reflectie te komen.

Het advies biedt aan de hand van de vijf waarden een overzicht van relevante kennis die nodig is om afwegingen te maken. Daarbij wordt geput uit wat er in de literatuur aan feitelijke informatie beschikbaar is. Voorafgaand aan deze inhoudelijke verdieping wordt ook belicht hoe Nederlanders denken over de toekomstige rol van kernenergie en welke argumenten zij daarbij gebruiken.

Om het debat goed te kunnen voeren adviseert de Rli:

  • Beleidskeuzes over de rol van kernenergie niet geïsoleerd te nemen, maar te laten passen in de keuzes voor het energiesysteem als geheel.
  • Alvorens tot zulke keuzes te komen de feitenkennis op een viertal punten te versterken en vervolgens het debat toe te spitsen op een zevental beleidsvragen.
  • Inzichtelijk te maken welke technische en ethische afwegingen regering en parlement maken bij de invulling van de vijf waarden.
  • Burgers bij het debat hierover nadrukkelijk te betrekken, verdergaand dan in de wettelijk verplichte inspraakprocedures. De Rli vindt een burgerforum in beginsel een geschikte vorm van burgerparticipatie bij het maken van keuzes over het toekomstige energiesysteem in ons land en de mogelijke rol van kernenergie daarin. Daarom sluit de raad zich aan bij het voorstel van minister Jetten om te onderzoeken welke rol een burgerforum kan spelen.

Publicatiedatum en publieksbijeenkomst

Het advies is op 7 september 2022 overhandigd aan de minister voor Klimaat en Energie; Rob Jetten. Tijdens de bijeenkomst spraken diverse panelleden zich uit over de hoofdboodschap van het advies en de belangrijkste onderwerpen voor verder debat. Heeft u de bijeenkomst gemist? Bekijk hier de livestream.

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of de bijeenkomst kunt u contact opnemen met Bas Waterhout, projectleider, bas.waterhout@rli.nl tel: 06 21178802.

In 2050 zal ons land moeten beschikken over een CO2-neutraal energie- systeem. Kernenergie krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht als mogelijkheid om dit klimaatdoel te bereiken. Wat is er nodig om over het wel of niet inzetten van kernenergie een gedragen, goed onderbouwd besluit te kunnen nemen? Over die vraag gaat dit advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli).

Besluit nemen over kernenergie moet snel én zorgvuldig

Gezien de korte tijd die nog beschikbaar is tot 2050 zal de overheid snel een knoop moeten doorhakken over de inrichting van het energiesysteem en of kernenergie daarin wel of niet wordt ingezet. Tegelijkertijd mag het tempo van de besluitvorming niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid.
In het verleden is zorgvuldige en toekomstbestendige besluitvorming over kernenergie lastig gebleken. Kernenergie was regelmatig onderwerp van felle maatschappelijke en politieke discussie. Het Nederlandse kernenergie- beleid was hierdoor verre van stabiel. Plannen voor nieuwe kerncentrales stonden meermaals op de politieke agenda, maar werden steeds weer ingetrokken. Het is belangrijk dat de besluitvorming over kernenergie vanaf nu minder grillig verloopt. Om de klimaatdoelen voor 2050 binnen bereik te houden, is stabiel energiebeleid immers onontbeerlijk.

Belangrijk om serieus te kijken naar wat burgers vinden van kernenergie

Volgens ons zal het helpen als het besluitvormingstraject over nieuwe kerncentrales zo wordt ingericht, dat naast wetenschappelijke-technische kennis het perspectief van burgers er een inherent onderdeel van vormt. Aspecten die burgers van belang vinden, moeten serieus worden meegewogen.

Maar de onderliggende opvattingen over kernenergie lopen vaak zeer uiteen, zo blijkt uit onze analyse. Kernenergie roept meer verdeeldheid op dan andere energievormen. In het maatschappelijke en politieke debat zien we deze verdeeldheid terug. Kernenergie blijkt een onderwerp waarover lastig een goed gesprek is te voeren.
Tegelijkertijd is het opmerkelijk, zo blijkt óók uit onze analyse, dat ongeveer vier van de tien mensen geen uitgesproken opvatting heeft over kern- energie. De polarisatie die het debat over kernenergie kenmerkt, blijkt dus samen te kunnen gaan met een neutrale houding over dit onderwerp bij een relatief groot deel van de bevolking.

Besluit over kernenergie vergt afweging over gehele energiesysteem

Wij hebben ons in dit advies toegespitst op de rol van kernenergie. Beleidskeuzes over kernenergie zijn echter niet in isolatie te maken. Immers, keuzes voor of tegen de ene optie hebben consequenties voor de andere opties. Zo betekent een beslissing om geen kernenergie op te nemen in het energiesysteem, dat de beleidsopgave voor ándere vormen van energie- opwekking groeit. Een besluit nemen over kernenergie vergt dus een integrale afweging over het energiesysteem als geheel.

Opvattingen over vijf waarden zijn bepalend in debat over kernenergie

Over tal van aspecten van ons energiesysteem en de rol van kernenergie daarbinnen leven zorgen bij Nederlanders. Vijf waarden blijken daarin een centrale rol te spelen: energiezekerheid, betaalbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en rechtvaardigheid. Uit onze analyse komt naar voren dat er grote verschillen zijn in hoe mensen tegenover deze waarden staan:

  • Over energiezekerheid maken veel mensen zich zorgen. Redden we het wel met een energiesysteem waarin bijvoorbeeld straks vrijwel alleen nog energie uit wind en zon beschikbaar is?
  • Ook de betaalbaarheid van energie is een aspect dat mensen bezighoudt. Er is bezorgdheid over de hoge energieprijzen. Sommige mensen denken dat de energierekening lager wordt als we kernenergie inzetten, anderen denken dat de rekening juist hoger wordt.
  • Afwegingen over veiligheid hebben de grootste invloed op hoe mensen denken over kernenergie. Er heersen echter tegenstrijdige opvattingen over de veiligheid van kernenergie. Sommigen benadrukken de geringe kans op kernongevallen, anderen kijken vooral naar de grote impact die een kernongeval kan hebben.
  • Ook over de duurzaamheid van kernenergie zijn mensen verdeeld. Iedereen ziet dat de geringe CO₂-uitstoot belangrijk is met het oog op het klimaat, maar een deel van de mensen vindt kernenergie onacceptabel zolang het kernafvalprobleem niet is opgelost.
  • Tot slot vormt rechtvaardigheid een heikel punt bij kernenergie. Daarbij gaat het in de eerste plaats om het besluitvormingsproces: mensen vinden het belangrijk dat er naar iedereen wordt geluisterd en dat dus ook hún perspectief herkenbaar wordt meegewogen. In de tweede plaats gaat het om de lusten en lasten van kernenergie: mensen vinden het belangrijk dat deze rechtvaardig worden verdeeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de locatiekeuze voor nieuwe kerncentrales, of om de vraag hoeveel nadeel toekomstige generaties mogen ondervinden van ons kernafval.

Kabinet: zorg voor goed voorbereide en onderbouwde besluitvorming

Wij doen in dit advies een aantal aanbevelingen aan het kabinet om te waarborgen dat de besluitvorming over het energiesysteem – en de rol van kernenergie daarbinnen – goed wordt voorbereid en onderbouwd.

Versterk kennisbasis onder energietransitie en belast op te richten klimaatraad hiermee
Het kabinet werkt op dit moment aan het Nationaal Plan Energiesysteem 2050. Wij denken dat er voor het opstellen van dit plan aanvullende kennis nodig is om de toegevoegde waarde van kernenergie binnen het energiesysteem goed te kunnen wegen. Er zijn antwoorden nodig op in ieder geval de volgende vragen:

  • Wat is het kostenverschil tussen een energiesysteem met en zonder kernenergie?
  • Welk energiesysteem draagt het meeste bij aan versnelling van de energietransitie (en daarmee aan een versnelde afbuiging van de wereldwijde CO2-uitstootcurve)?
  • Wat zijn de directe en indirecte gevolgen van een eventueel kernongeval in Nederland, en is Nederland hierop voldoende voorbereid?
  • Wat zijn de technologische en financiële onzekerheden rond de eindberging van hoogradioactief afval?

Het is van belang om kwantitatieve studies en rapporten naar bovenstaande vragen te kunnen beoordelen op hun onderliggende aannames en omgang met onzekerheden. Hier zien wij een waardevolle rol voor de klimaatraad die volgens de afspraken in het coalitieakkoord zal worden opgericht. Deze dient de rol van wetenschappelijk intermediair te vervullen. Wij adviseren om in de klimaatraad ook experts op te nemen op het gebied van ethiek, psychologie en sociologie, ruimtelijke wetenschappen, en economie.

Relevante technische aspecten en ethische vragen expliciet afwegen
Bij de keuzes die het kabinet gaat maken in het Nationaal Plan Energiesysteem 2050 is een expliciete afweging nodig over de volgende zeven beleidsinhoudelijke vragen:

  • Hoe willen we pieken en dalen in het aanbod van wind- en zonne-energie opvangen?
  • Hoe robuust en tegen welke kosten willen we de energietransitie inrichten?
  • Welke risico’s van een energiesysteem met of zonder kernenergie vinden we acceptabel en hoe gaan we die risico’s bepalen?
  • Hoe wegen we de landschappelijke impact die een keuze voor een bepaalde vorm van energieopwekking heeft?
  • Hoe wegen we de impact van het gebruik van eindige grondstoffen bij de keuze voor (of tegen) het opnemen van bepaalde vormen van energieopwekking in het energiesysteem?
  • Wat vinden we een eerlijke verdeling van de lusten en de lasten die het energiesysteem met zich meebrengt?
  • Met welke gevolgen van het energiesysteem mogen we toekomstige generaties belasten?

Kabinet: weeg in de besluitvorming het perspectief van burgers mee

Wij formuleren in dit advies ook aanbevelingen die schetsen hoe het kabinet het perspectief van burgers kan betrekken in de besluitvorming over kernenergie.

Geef in debat over inrichting energiesysteem aandacht aan de vijf waarden
Er zal de komende jaren op diverse momenten maatschappelijk debat ontstaan over de inrichting van de energietransitie – zeker wanneer de mogelijke bouw van kerncentrales aan de orde komt. Wij vinden het belangrijk dat het kabinet en de Tweede Kamer daarbij ruimschoots aandacht geven aan de vijf waarden die daarbij een rol spelen: energiezekerheid, betaalbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en rechtvaardigheid in de verdeling van lusten en lasten.

Organiseer burgerbetrokkenheid
Kabinet en Tweede Kamer zullen burgers expliciet moeten betrekken bij besluitvorming en duidelijk moeten informeren over de afwegingen die ze tussen deze waarden maken en de conclusies die ze daaruit trekken. Burgers zullen de uitkomsten van een besluitvormingsproces dan gemakkelijker accepteren.

Wij ondersteunen in dit verband het voorstel dat de minister voor Klimaat en Energie, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heeft gedaan om als kabinet samen met de Tweede Kamer onderzoek te doen naar de mogelijkheid om een burgerforum in te stellen bij het maken van keuzes over de inrichting van het toekomstige energiesysteem van ons land. Wij achten een burgerforum in beginsel een geschikte vorm van burgerparticipatie om advies aan regering en parlement uit te brengen over het toekomstige energiesysteem en de mogelijke rol van kernenergie daarin. Hiervoor dienen dan vooraf wel de nog openstaande kennisvragen te worden beantwoord.

Digitaal duurzaam

Februari 2021
Digitaal duurzaam
Teasertekst: 
Digitale technologie en datagebruik veranderen onze samenleving ingrijpend. Dit heeft grote gevolgen voor de duurzaamheid van onze leefomgeving. Hoe kunnen we een digitale én duurzame samenleving realiseren?
Advies bestand: 
Adviesnummer: 
Rli2021/02
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Achter de leefomgeving die wij zien en ervaren gaat een digitale wereld schuil van data, platformen en digitale diensten. De digitale wereld bepaalt steeds meer hoe wij wonen, reizen, recreëren, consumeren enzovoorts. Dit heeft ons veel gemak en welvaart gebracht. Digitale technologie en data hebben positieve gevolgen voor duurzaamheid door bijvoorbeeld productieprocessen efficiënter te maken en door de integratie van zon- en windenergie in ons energiesysteem mogelijk te maken. Maar digitalisering leidt niet vanzelfsprekend tot een duurzamere samenleving. Digitalisering jaagt ook consumptie aan, zorgt voor een groei van de grondstofintensieve industrie en voor een toename van broeikasgassen.

De adviesvraag luidt: hoe hangen digitalisering en duurzaamheidstransities samen en welke rol van de overheid is nodig, mogelijk en effectief om digitalisering te laten bijdragen aan de noodzakelijke transitie naar een duurzame samenleving?

Verlichte snelweg met denkbeeldige draadstructuur van digitale verbindingen en stedelijke bebouwing op achtergrond
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De overheid voert actief beleid om de leefomgeving te verduurzamen en neemt tal van maatregelen in de fysieke leefomgeving om doelen op het gebied van broeikasgassen, klimaat en grondstoffengebruik te bereiken. De digitale kant van de leefomgeving krijgt in het beleid echter nog onvoldoende aandacht. Het digitaliseringsbeleid van de overheid richt zich op de economische kansen van digitalisering, op eerlijke concurrentie en op de bescherming van rechten van burgers in een digitale wereld, maar niet op de duurzaamheidseffecten. In het duurzaamheidsbeleid op zijn beurt, is nog onvoldoende aandacht voor de onmisbare rol van digitale technologie en data om de duurzaamheidsdoelen te bereiken. Gerichte interventies van Nederland en de Europese Unie in de digitale wereld zijn daarom noodzakelijk en gerechtvaardigd. De overheid is verantwoordelijk voor een duurzame leefomgeving en de digitalisering verandert de aangrijpingspunten om hierop te sturen. Door de digitalisering ontstaan nieuwe mogelijkheden voor overheidssturing.

Digitale platformen hebben een cruciale positie in de digitalisering van de samenleving en vormen daardoor het beste aangrijpingspunt voor maatregelen om de verduurzaming van de leefomgeving te stimuleren. In de leefomgeving verbinden platformen vraag en aanbod van tal van goederen en diensten. Hiervoor worden leefomgevingsdata verzameld, geanalyseerd en bewerkt, of het nu gaat om het aanbieden en afnemen van energie, reizen of consumentengoederen. Door deze rol bepalen digitale platformen in toenemende mate de regels voor bijvoorbeeld markten voor mobiliteit, vrije tijd, energie en grondstoffen, met effecten op de leefomgeving. De raad acht het daarom van groot belang dat de overheid hier greep op krijgt en randvoorwaarden stelt aan digitale platformen in het belang van duurzaamheid. Daartoe is volgens de Rli ook een Europese verordening nodig die het stellen van duurzaamheidsrandvoorwaarden aan platformen mogelijk maakt. Bovendien moet de rijksoverheid de mogelijkheden onderzoeken om via platformen negatieve milieueffecten door te berekenen in de prijs van producten of diensten.

De Rli doet drie hoofdaanbevelingen voor actieve overheidssturing:

  1. De overheid moet digitale technologie en data zelf vaker inzetten in haar duurzaamheidsbeleid;
  2. De overheid moet ook in zijn digitaliseringsbeleid ervoor zorgen dat digitalisering van de samenleving duurzaam is; en
  3. Overheidsorganisaties moeten zich beter voorbereiden op digitale ontwikkelingen.

Essays

In verschillende leefomgevingsdomeinen blijkt digitalisering zich met verschillende snelheden, intensiteit en fasering te voltrekken. Omdat er geen sprake is van één duurzaamheidstransitie heeft de Rli in de voorbereiding van het advies enkele deskundigen gevraagd om in een essay te reflecteren op de samenhang tussen digitalisering en duurzaamheidstransities in drie verschillende domeinen: energie, mobiliteit en circulaire bouweconomie. Welke veranderingen brengt die samenhang met zich mee? Wat betekent het voor het verwezenlijken van duurzaamheidsdoelen? Is het huidige instrumentarium van de overheid afdoende die doelen te halen of andere publieke waarden te borgen?

De essayisten gaan allen in op actuele digitale ontwikkelingen in de leefomgevingsdomeinen en de betekenis daarvan voor de duurzaamheidstransities. In de essays komen zaken aan bod als de ontwikkeling van digitale platformen, de veranderende invloed en rol van de overheid en de borging van publieke waarden. De inhoud van de essays valt onder de verantwoordelijkheid van de auteurs. De essays geven niet noodzakelijkerwijs de mening van de raad weer.

Lees het essay ‘Waardevol digitaliseren voor de energietransitie’ - Eef Masson, Romy Dekker & Rinie van Est - Rathenau Instituut

Lees het essay 'Digitalisering en de transitie naar een duurzame samenleving - Perspectief vanuit het mobiliteitsdomein' - Carlo van de Weijer Eindhoven - AI Systems Institute

Lees het essay 'The digital potential in creating a circular construction economy' - Paul W Chan, Catherine De Wolf and Alexander Koutamanis -Technische Universiteit Delft

Publicatiedatum

Het advies is op 9 februari 2021 aangeboden aan de staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en aan de bewindspersonen van Economische Zaken en Klimaat.

Webinar

Op 20 april 2021 organiseerde de Rli samen met CityDeal ‘Een slimme stad, zo doe je dat’ en de Future City Foundation een webinar over de betekenis van digitalisering voor de duurzaamheid van de stad van de toekomst. Heeft u het webinar gemist? De belangrijkste punten van het gesprek kunt u hier teruglezen. 

Bekijk hier de livestream (27 min.) van het webinar met de presentatie van het Rli advies door Pieter Hooimeijer en de bijdrage van programmamanager Jan Willen Wesselinkn van CityDeal over hoe je een slimme stad van de toekomst bestuurt.

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies kunt u contact opnemen met de Bart Swanenvleugel, projectleider, bart.swanenvleugel@rli.nl, 06 52012691.

 

Digitalisering en duurzaamheid

Nederland staat voor een aantal forse duurzaamheidsopgaven, onder meer op het gebied van energie, mobiliteit en verbruik van grondstoffen. Bij de aanpak van deze opgaven is het opvallend dat er relatief weinig aandacht is voor de samenhang tussen de duurzaamheidstransities en de verregaande digitalisering van de leefomgeving. In ons streven naar een duurzame leefomgeving is overheidssturing op digitalisering volgens de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli; hierna ‘de raad’) onontbeerlijk, omdat de fysieke leefomgeving tegenwoordig onlosmakelijk verbonden is met de digitale wereld. De Europese Unie noemt de transitie naar een duurzame samenleving en digitalisering niet voor niets een twin challenge.

In navolging van de Duitse adviesraad WBGU (Wisschenschaftlicher Beirat der Bundesregierung Globale Umweltveränderungen) ziet de raad twee kanten aan deze samenhang tussen digitalisering en duurzaamheid. Aan de ene kant kunnen data en digitale technologieën gericht worden ingezet om duurzaamheid te bevorderen. Daarvoor is het wel nodig dat de juiste data worden verzameld en ook (kunnen) worden gedeeld. Aan de andere kant verandert onze samenleving door digitalisering en dat heeft gevolgen voor duurzaamheid. Onder invloed van digitalisering verandert de manier waarop we reizen, werken, wonen, recreëren en zelfs hoe we naar de wereld kijken. Maar dat leidt niet vanzelfsprekend tot meer duurzaamheid. Integendeel, sommige digitale verworvenheden kunnen leiden tot meer consumptie, een groei van de grondstofintensieve industrie en een toename van broeikasgassen.

Onvoldoende beleidsaandacht voor de relatie tussen digitalisering en duurzaamheid

In het overheidsbeleid gaat veel aandacht uit naar de economische kansen die digitalisering brengt. Dat gaat steeds meer gepaard met het besef dat de digitale economie zich anders ontwikkelt dan de ‘analoge’ economie. Het beleid heeft steeds meer aandacht voor het waarborgen van eerlijke concurrentie en het beschermen van de rechten van burgers. Het beleid stelt echter geen kaders voor digitalisering vanuit de duurzaamheidsopgaven, zo constateert de raad in dit advies.

Omgekeerd richt het duurzaamheidsbeleid van de overheid zich nog nauwelijks op de digitale wereld. De raad vindt dat de wet- en regelgeving, de financiële prikkels en het toezicht in het kader van het duurzaamheidsbeleid zich te veel rechtstreeks richten op activiteiten en gevestigde partijen in de leefomgeving. Duurzaamheidsbeleid moet zich ook richten op nieuwe partijen, die zich bezighouden met de exploitatie van digitale platformen, dataverzameling of digitale dienstverlening.

Digitale platformen hebben een spilfunctie in de leefomgeving

Digitale platformen verbinden vraag naar en aanbod van goederen, diensten, informatie of kennis met elkaar. Deze platformen bepalen in toenemende mate regels voor het marktverkeer in de leefomgeving. Ze zijn daardoor steeds bepalender voor de interacties die plaatsvinden en de diensten die worden geleverd. De raad constateert dat digitale platformen door deze spilfunctie enerzijds effect hebben op de kwaliteit van de leefomgeving, anderzijds aanknopingspunten bieden om de verduurzaming van de samenleving te bevorderen. Of het nu gaat om het aanbieden of afnemen van energie, reizen of consumentengoederen, digitale platformen zijn vrijwel onmisbaar en bepalen meer en meer de voorwaarden voor het gebruik van de leefomgeving. In het mededingingsbeleid van de overheid wordt de centrale positie van digitale platformen erkend, maar in het duurzaamheidsbeleid vooralsnog niet.

Kennistekort bij overheden

Om effectief vanuit duurzaamheidsoogpunt te kunnen sturen op digitalisering is diepgaande kennis nodig van het digitale domein. Daarbij gaat het om technische kennis, maar ook om kennis van de werking van digitale markten. Overheden die betrokken zijn bij de duurzaamheidstransities hebben dat soort kennis doorgaans nog onvoldoende in huis, of de kennis is alleen versnipperd aanwezig in de organisatie.

Conclusies

De raad concludeert dat de rijksoverheid – waar mogelijk in samenwerking met de Europese Unie –de duurzaamheidsopgaven waar Nederland voor staat moet meenemen in haar digitaliseringsbeleid. De digitalisering van de samenleving gaat immers om veel meer dan alleen economische kansen en burgerrechten. Andersom zou de overheid in haar duurzaamheidsbeleid het potentieel van digitale technologie zo goed mogelijk moeten benutten. Daarvoor is een nieuwe blik op de leefomgeving nodig: niet alleen kijken naar wat er in de fysieke omgeving zelf gebeurt, maar ook naar de digitale wereld die daar achter ligt. Actieve overheidssturing op deze digitale aspecten van de leefomgeving is noodzakelijk om de samenleving te verduurzamen.

Aanbevelingen aan de overheid

De raad doet in dit advies zes aanbevelingen aan de overheid om te sturen op de gedigitaliseerde leefomgeving met het oog op duurzaamheid. Daarnaast beveelt de raad drie interventies in de overheidsorganisatie aan, die nodig zijn om de voorgestelde sturing succesvol aan te pakken.

Samengevat luiden de aanbevelingen als volgt:

  1. Stimuleer digitale alternatieven voor vervuilende activiteiten.

  2. Zorg dat er standaarden worden ontwikkeld voor de omgang met data die relevant zijn voor duurzaamheid van de samenleving.
  3. Stel eisen en randvoorwaarden aan digitale platformen om te sturen op duurzaamheid.
  4. Maak gebruik van het mededingingsrecht om de duurzaamheidsconsequenties van platformbedrijven te beoordelen.
  5. Voer experimenten uit waarin duurzaamheidseffecten verrekend worden via digitale platformen.
  6. Stel eisen aan de omgang van dienstverleners en uitvoerende partijen met de data die zij vergaren en stimuleer duurzame digitale ontwikkelingen.
  7. Ontwikkel gedeelde deskundigheid over digitalisering bij overheden.
  8. Ontwikkel werkwijzen om met beleid en regelgeving snel op digitale ontwikkelingen te kunnen inspelen.
  9. Zorg voor krachtig toezicht op digitalisering in de leefomgeving.

Waterstof: de ontbrekende schakel

Januari 2021
Waterstof: de ontbrekende schakel.
Teasertekst: 
Wat is de betekenis en het strategisch belang van klimaatneutrale waterstof als grondstof, brandstof en als energiedrager in een duurzame Nederlandse economie?
Adviesnummer: 
Rli 2021/01
Te bestellen: 
ja

Aanleiding en adviesvraag

De interesse voor waterstof neemt toe, zowel in Nederland als in het buitenland. In dit advies gaat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur daarom in op de volgende vragen:

  • Wat is de betekenis van klimaatneutrale waterstof als grondstof, brandstof en/of als energiedrager in een duurzame Nederlandse economie?
  • Hoe reëel zijn de verwachtingen ten aanzien van waterstof en passen daar al eindbeelden bij?
  • Wat is het strategische belang van waterstof voor Nederland?
  • Wat betekent het strategische belang van waterstof voor de inzet van de rijksoverheid en anderen?
Foto: ijzeren kettingschakels - ogonekipit / Dispositphoto’s
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

Waterstof wordt essentieel onderdeel van de energie- en grondstoffenvoorziening

De raad concludeert in dit advies dat waterstof een cruciale schakel vormt in de toekomstige klimaatneutrale energie- en grondstoffenvoorziening. De bijdrage van aardolie, aardgas en kolen zullen op de lange termijn sterk worden gereduceerd. Veel meer processen zullen elektrisch worden aangedreven. Vooral wind en zon zullen als duurzame energiebronnen worden gebruikt. Maar niet in alle energiebehoeften kan met elektriciteit worden voorzien. Transportkosten zijn voor elektriciteit hoger en de transportcapaciteiten lager. Bovendien zijn er perioden waarin wind en zon in Noordwest-Europa simpelweg te weinig energie leveren. Schoon geproduceerde klimaatneutrale waterstof biedt een oplossing voor deze problemen.

Waterstofmarkt ontstaat niet vanzelf

Maar de waterstofmarkt die hiervoor nodig is ontstaat niet vanzelf, daar is een actieve inzet van de overheid voor nodig gericht op het creëren van de vraag naar waterstof. De overheidsinzet bestaat uit het doen van investeringen in de infrastructuur maar ook bijvoorbeeld uit het werken aan het maatschappelijk draagvlak. Actieve inzet is niet alleen noodzakelijk voor de verduurzaming van de Nederlandse economie, maar ook omdat het bijdraagt aan het Nederlands verdienpotentieel. In dit advies wordt de hoofdboodschap aan de hand van de vraagstelling van dit advies verder uitgewerkt. De raad heeft met dit advies de ambitie het onderwerp integraal te benaderen, een overzicht te geven en een realistisch beeld te schetsen.

Aanbevelingen aan het kabinet

1. Investeer op korte termijn in de totstandkoming van hoofdtransportnet voor waterstof met import- en exportmogelijkheden

Een voorwaarde voor het ontstaan van een waterstofmarkt is de aanwezigheid van opslagfaciliteiten, import- en exportfaciliteiten en een transportnetwerk dat deze faciliteiten verbindt met de industriële clusters.

2. Geef veiligheid en ook maatschappelijk draagvlak een explicietere rol in het beleid

De veiligheid van nieuwe waterstoftechnologie moet vooraf zorgvuldig en uitgebreid worden onderzocht. De overheid dient hiervoor budget vrij te maken. Daarnaast dient de overheid actief aandacht te besteden aan het maatschappelijk draagvlak voor waterstof.

3. Stimuleer het ontstaan van vraag naar klimaatneutrale waterstof

De overheid moet ervoor zorgen dat klimaatneutrale waterstof kan concurreren met niet-duurzame alternatieven. Alleen dan ontstaat een waterstofvraag die past in het eindbeeld voor de verschillende sectoren van de Nederlandse economie.

Het creëren van de vraag kan het beste door CO2-uitstoot te beprijzen. De consequentie is dat het prijsniveau van fossiele energiedragers stijgt en de klimaatneutrale alternatieven concurrerender worden. In de casus van de klimaatneutrale waterstof zou op dit moment een CO2-prijs van ver boven de honderd euro per ton nodig zijn om de concurrentie aan te kunnen. Het is van belang dat beprijzen van CO2-uitstoot in EU-verband gebeurt. Nederland zou moeten aandringen op een verdere aanscherping van het Europese CO2-emissiehandelssysteem, zodat de prijs die de industrie moet betalen voor haar CO2-uitstoot verder omhoog gaat. Tevens zou Nederland zich in Brussel hard moeten maken voor een importtaks op producten van buiten de EU op basis van de CO2-voetafdruk.

Op nationaal niveau kan de overheid waterstof concurrerend maken met een specifieke maatregelen per sector. In de luchtvaart, scheepvaart en de gebouwde omgeving zal een fysieke of administratieve bijmengverplichting voor leveranciers van fossiele brandstoffen het effectiefst zijn. In andere sectoren zal fiscale stimulering of een verplichting van het gebruik van klimaatneutrale waterstof beter werken. Op langere termijn, is de verwachting dat de stijgende ETS-prijs in combinatie met de dalende kostprijs van klimaatneutrale waterstof voldoende stimulans biedt om klimaatneutrale waterstof concurrerend te maken.

4. Sluit bij de ontwikkeling van een waterstofmarkt geen vormen van waterstofproductie uit

De productie van ‘blauwe’ waterstof, gemaakt uit aardgas en industriële restgassen met afvang en opslag van CO2, zal een belangrijke overgangstechnologie vormen voor de komende vijftien tot twintig jaar en na die tijd bij kunnen dragen aan voorzieningszekerheid. Ook import van waterstof zal een rol gaan spelen, maar volledige afhankelijkheid van waterstof die buiten de EU wordt geproduceerd is onwenselijk, vanwege het belang van voorzieningszekerheid.

5. Bied financiële ondersteuning aan (productie)technologieën die het ontstaan van een Nederlandse markt voor klimaatneutrale waterstoftechnologie bevorderen

Diverse technologieën op het gebied van waterstof kunnen bijdragen aan het ontstaan van een Nederlandse klimaatneutrale waterstofmarkt: gecombineerde afvang en opslag van CO2, gecombineerde energieopwekking en waterstofproductie uit wind-op-zee, waterstofopslag in zoutcavernes en de productie van brandstoffen op basis van waterstof. De overheid zou de (verdere) ontwikkeling van dit soort technologieën financieel moeten ondersteunen. Dit is mogelijk door middel van bijvoorbeeld contracts-for-difference, waarbij fabrikanten van producten die met deze relatief dure technologieën zijn gemaakt, het prijsverschil van de overheid terugkrijgen.

6. Zet actief in op samenwerking in EU-verband en met buurlanden en ontwikkel een sterkere internationale oriëntatie

Als het gaat om het verwerven van een waardevolle positie op de waterstofmarkt heeft Nederland in vergelijking met andere landen het voordeel dat het op dit moment al een internationaal energieknooppunt is. Om dit voordeel optimaal te benutten en bij te dragen aan de verduurzaming van Europa, is actieve inzet nodig op Europese samenwerking. Vooral de samenwerking met Duitsland en België, met landen rond de Noordzee en Noordwest-Europa zou verder moeten worden geïntensiveerd om te komen tot een gecoördineerde uitrol van de waterstofmarkt en een grote mate van voorzieningszekerheid.

Publicatiedatum

Op 25 januari 2021 overhandigde de raad zijn advies tijdens een online-aanbiedingsbijeenkomst aan de directeur-generaal Klimaat en Energie, Sandor Gaastra (r). Namens minister Bas van 't Wout van EZK nam Sandor Gaastra het advies in ontvangst.

Jan Jaap de Graeff (l) voorzitter van de Rli, overhandigde het advies aan directeur-generaal Sandor Gaastra - 25 januari 2021 Foto: Fred Ernst

Bekijk de foto's van de online aanbieding van het Rli-advies 'Waterstof: de ontbrekende schakel'

Meer informatie

Voor uw reactie of voor meer informatie kunt u contact opnemen met Folmer de Haan, projectleider, f.w.dehaan@rli.nl,

De interesse voor de inzet van waterstof ten behoeve van een duurzame energievoorziening neemt toe, zowel in Nederland als in het buitenland. Op tal van plaatsen wordt hierover gediscussieerd en gepubliceerd. Daarbij lopen de meningen over de inzetbaarheid van waterstof en de condities waaronder die moet plaatsvinden uiteen. Een aantal vragen staat daarbij centraal:

  • Wat is de betekenis van klimaatneutrale waterstof als grondstof, brandstof en energiedrager in een duurzame Nederlandse economie?
  • Hoe reëel zijn de verwachtingen ten aanzien van waterstof en passen daar al eindbeelden bij?
  • Wat is het strategische belang van waterstof voor Nederland?
  • Wat betekent het strategische belang van waterstof voor de inzet van de rijksoverheid en anderen?

In dit advies gaat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (verder te noemen ‘de raad’) op deze vragen in.

Waterstof speelt ook nu al een substantiële rol als grondstof in de chemische industrie. De raad concludeert in dit advies dat waterstof een cruciale schakel vormt in de toekomstige klimaatneutrale energie- en grondstoffenvoorziening. Maar de waterstofmarkt die hiervoor nodig is ontstaat niet vanzelf, daar is een actieve inzet van de overheid voor nodig gericht op het creëren van de vraag naar waterstof. De overheidsinzet bestaat uit het doen van investeringen in de infrastructuur maar ook bijvoorbeeld uit het werken aan het maatschappelijk draagvlak. Actieve inzet is niet alleen noodzakelijk voor de verduurzaming van de Nederlandse economie, maar ook omdat die bijdraagt aan het Nederlands verdienpotentieel. In dit advies wordt de hoofdboodschap aan de hand van de vraagstelling van dit advies verder uitgewerkt. De raad heeft met dit advies de ambitie het onderwerp integraal te benaderen, een overzicht te geven en een realistisch beeld te schetsen.

Wat is de betekenis van klimaatneutrale waterstof als grondstof, brandstof en energiedrager in een duurzame Nederlandse economie?

Waterstof wordt een essentieel onderdeel van het toekomstige klimaatneutrale energiesysteem van Nederland, zo laten toekomstscenario’s en potentieelstudies zien. De bijdrage van aardolie, aardgas en kolen zal op de lange termijn sterk worden gereduceerd. Veel meer processen zullen elektrisch worden aangedreven. Vooral wind en zon zullen als duurzame energiebronnen worden gebruikt. Maar niet in alle energiebehoeften kan zonder meer met elektriciteit worden voorzien. Transportkosten zijn voor elektriciteit hoger dan voor gasvormige energiedragers en de transportcapaciteiten lager. Bovendien zijn er perioden waarin wind en zon in Noordwest-Europa simpelweg te weinig energie leveren. Schoon geproduceerde (‘klimaatneutrale’) waterstof – dat wil zeggen waterstof bij de productie waarvan geen COHoe g vrijkomt – biedt een oplossing voor deze problemen. Elektriciteit kan namelijk worden omgezet in waterstof, in die vorm worden opgeslagen en later weer worden omgezet in elektriciteit. Dit maakt het mogelijk om periodieke overschotten en tekorten aan elektriciteit uit zon en wind kosteneffectief op te vangen en te verhandelen.

Waterstof zal daarnaast een belangrijk onderdeel worden van het Nederlandse grondstoffensysteem. Door zijn moleculaire structuur is waterstof namelijk óók bruikbaar als grondstof voor het vervaardigen van brandstoffen, materialen en producten die nu nog worden gemaakt uit aardolie, aardgas en kolen en bij chemische processen zoals het recyclen van kunststoffen.

Hoe groot de rol van waterstof zal worden in ons energie- en grondstoffensysteem is nog niet precies te zeggen. Waterstof krijgt een cruciale rol bij een aantal toepassingen (zie paragraaf 2.3) waardoor minimaal 15-25% van de energiedragers in de finale behoefte aan energetische en nonenergetische toepassingen via waterstof zal verlopen. Voor andere toepassingen is waterstof een van de mogelijke routes. Als de kosten dalen en de beschikbaarheid toeneemt, kan waterstof dus een nog veel belangrijkere rol vervullen dan nu het geval is.

Doordat waterstof tegelijkertijd in verschillende industrietakken nodig zal zijn als klimaatneutrale grondstof voor de productie van basismaterialen (zoals plastics, kunstmest en staal), vormt het in een nieuw energie- en grondstoffensysteem een integrerend element, dat uitwisseling tussen onderdelen van dit systeem mogelijk maakt. Flexibiliteit en leveringszekerheid zijn daarmee gewaarborgd.

Er zijn verschillende potentiële toepassingen voor waterstof. Vooralsnog is waterstof het enige klimaatneutrale alternatief voor het genereren van hoge temperatuurwarmte in de industrie en voor het produceren van schone brandstof voor vliegtuigen en zeeschepen. Verder kan waterstof worden gebruikt voor het verwarmen van gebouwen, en als schoon alternatief voor aardgas. Dit kan met name uitkomst bieden in situaties waar andere vormen van duurzame energie moeilijk of alleen tegen hoge kosten kunnen worden ingezet.

Hoe reëel zijn de verwachtingen ten aanzien van waterstof en passen daar al eindbeelden bij?

Klimaatneutrale waterstof zal niet vanzelf een plek vinden in het Nederlandse energie- en grondstoffensysteem. Op dit moment zijn de vraag naar en het aanbod van klimaatneutrale waterstof nog ontoereikend. Ook is de infrastructuur voor het transport, de distributie en de opslag nog niet gereed. Om dit alles tot stand te brengen zal overheidsstimulering nodig zijn. Een waterstofbeurs, naar het voorbeeld van de stroom- en gasbeurzen, kan vervolgens dienen als economisch coördinatiemechanisme en als katalysator van een markt voor klimaatneutrale waterstof.

In het uiteindelijke systeem zal de rol van waterstof zoals gezegd cruciaal zijn. De raad verwacht dat in dit ‘eindbeeld’ voornamelijk gebruik zal worden gemaakt van ‘groene’ waterstof, dat is geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen. Om de gewenste eindsituatie te bereiken is echter een tussenperiode onontkoombaar. Daarin wordt gebruikgemaakt van ‘blauwe’ waterstof, dat wordt geproduceerd uit fossiele energiebronnen waarna de bij dit proces vrijkomende CO2 wordt opgeslagen.

Wat is het strategische belang van waterstof voor Nederland?

De waterstofmarkt ontwikkelt zich op dit moment in een internationale context. Het is daarom de vraag of Nederland het voortouw moet nemen. Kunnen we niet beter wachten op stappen van de Europese Unie (EU) en andere landen? Zowel de Europese Commissie als landen om ons heen, met name Duitsland, hebben concrete plannen gepresenteerd voor het ontwikkelen van een waterstofmarkt en daar ook middelen voor vrijgemaakt. Ook mondiaal oriënteren verschillende regio’s (onder meer het Midden-Oosten, Noord-Afrika, Japan, China en Zuid-Korea met Australië en Nieuw-Zeeland) zich op de mogelijkheden om waterstof te produceren en te exporteren. Vooral de ontwikkelingen in Duitsland en België zijn voor Nederland van belang en kunnen een positief effect hebben op de ontwikkeling van de Nederlandse markt.

Toch is het volgens de raad raadzaam dat Nederland ook zelf op korte termijn actief inzet op het aanzwengelen van een waterstofmarkt in Nederland. Niet alleen omdat dit noodzakelijk is voor de verduurzaming van de Nederlandse economie, maar ook omdat het belangrijk is geen achterstand op te lopen ten opzichte van de ons omringende landen. De Nederlandse overheid zal moeten investeren in infrastructuur, transport- en opslagcapaciteit. Door tegelijk ook de productie van waterstof in Nederland te stimuleren, kan op termijn de voorzieningszekerheid worden vergroot. Nederland wordt dan minder afhankelijk van andere landen, wat in de huidige onrustige geopolitieke situatie verstandig is. Daar komt bij dat Nederland verhoudingsgewijs over een gunstige uitgangspositie beschikt om een waterstofmarkt op te bouwen. Verschillende productievormen van waterstof zijn in Nederland realiseerbaar, Nederland heeft goede mogelijkheden voor de CO2-afvang en opslag en er is een bestaand netwerk voor gastransport en -distributie dat te gebruiken is voor waterstof. Nederland beschikt bovendien over relevante kennis en ervaring. Denkbaar is dat een vooraanstaande positie van Nederland in de internationale waterstofmarkt op termijn economisch voordeel zal opleveren.

Wat betekent het strategische belang van waterstof voor de inzet van de rijksoverheid en anderen?

Een markt voor klimaatneutrale waterstof in Nederland zal niet ontstaan zonder actieve inzet van de overheid. De belangrijkste belemmeringen die de overheid kan helpen verminderen zijn:

  1. de hoge aanloopkosten voor onder meer infrastructuur en technologie
  2. het gebrek aan vraag naar klimaatneutrale waterstof als gevolg van het prijsvoordeel dat fossiele energiebronnen nu nog genieten ten opzichte van klimaatneutrale alternatieven
  3. het ontbreken van investeringsbereidheid bij marktpartijen in de productie van klimaatneutrale waterstof zolang de afname niet is gegarandeerd
  4. het ontbreken van voldoende gevoel van urgentie in de samenleving als het gaat om het belang van klimaatneutrale waterstof
  5. het risico dat er maatschappelijke weerstand zou kunnen ontstaan vanwege vermeende onveiligheid en hoge kosten.

De raad vindt dat het kabinet de realisatie van een transport- en distributienetwerk van waterstof moet faciliteren. Nederland beschikt over een uitgebreid (en met de terugdringing van het aardgasgebruik zelfs sterk overgedimensioneerd) aardgastransportnetwerk. Dit netwerk kan geschikt worden gemaakt voor waterstof. Een infrastructuur bestaande uit een hoofdnetwerk dat transport van waterstof mogelijk maakt tussen industriële clusters, naar opslagfaciliteiten en naar import- en exportlocaties, is een voorwaarde voor ontwikkeling van de waterstofmarkt.

Daarnaast heeft de rijksoverheid een cruciale rol bij het stimuleren van vraag naar klimaatneutrale waterstof. Dat kan het beste door de CO2-uitstoot van niet-klimaatneutrale alternatieven te beprijzen. Daarmee ontstaat een structureel eerlijke concurrentiepositie voor klimaatneutrale waterstof (en andere klimaatneutrale alternatieven). Voor het ontwikkelen van de Nederlandse productie van klimaatneutrale waterstof zijn tijdelijke subsidies overigens wel een goede oplossing.

Per sector verschilt de concurrentiepositie van klimaatneutrale waterstof ten opzichte van de alternatieven. Daarom zal een sectorgerichte aanpak nodig  zijn. Daarbij maakt de raad het volgende onderscheid:

  • Voor sectoren die niet vallen onder het CO2-emissiehandelssysteem van de EU, zoals de transportsector en de sector gebouwde omgeving, zijn nationale maatregelen nodig die de vraag naar klimaatneutrale waterstof vergroten.
  • Bij grote industriële ondernemingen en elektriciteitsproducenten zal het Europese CO2-emissiehandelssysteem op termijn een effectief instrument vormen om de vraag naar waterstof te stimuleren, zeker in combinatie met het aangescherpte Europese klimaatbeleid. Omdat verdergaand EU-beleid nog in de maak is, denkt de raad dat op de korte termijn ook voor deze sectoren de waterstofvraag moet worden gestimuleerd met specifieke nationale maatregelen.

Naarmate klimaatneutrale waterstof een belangrijker plaats krijgt in het Nederlandse energie- en grondstoffensysteem, zal het benodigde maatschappelijk draagvlak zwaarder gaan wegen. Het is daarom belangrijk dat de overheid goed communiceert over de reden waarom waterstof nodig is, en over de manier waarop zal worden omgegaan met de uiteenlopende consequenties van het gebruik van waterstof.

Eén van die consequenties betreft de veiligheid. De toepassing van waterstof is nu nog sterk geconcentreerd in industriële toepassingen. Maar de introductie van nieuwe waterstoftoepassingen en -technologieën in het publieke domein, inclusief grootschalig transport en opslag, brengt per definitie risico’s met zich mee. Het kabinet dient budget vrij te maken om zorgvuldig en uitgebreid onderzoek te doen, zodat er meer zicht komt op die risico’s en de benodigde maatregelen hoe deze risico’s te beheersen. Voorkomen moet worden dat er grootschalige toepassingen op de markt komen die onvoldoende veilig zijn. Ook kleinschalige toepassingen waar waterstof bij betrokken is, kunnen onvoldoende veilig zijn. Zeker in de fase waar we nu zitten, zullen kleine incidenten onder een vergrootglas komen te liggen. Dit zou het draagvlak voor waterstof kunnen ondermijnen.

Een aandachtspunt betreft ook transparantie over de kosten van waterstof. De introductie van elke vorm van duurzame energie heeft, zeker in de aanvangsfase, kostprijsverhogende effecten voor de consument c.q. afnemer. Zo zullen de energiekosten van huishoudens en bedrijven stijgen wanneer waterstof wordt toegepast voor de verwarming van gebouwen. Dit kan met fiscale maatregelen weer gecompenseerd worden. Deze compensatie kan alleen tijdelijk van aard zijn. De overheid zal over de aan de energietransitie verbonden kosten en over vormen van compensatie helder moeten communiceren.

De raad heeft zes aanbevelingen opgesteld met maatregelen die de rijksoverheid de komende tijd concreet moet nemen. De aanbevelingen worden hieronder samengevat weergegeven.

1. Investeer op korte termijn in de totstandkoming van een hoofdtransportnet voor waterstof met import- en exportmogelijkheden

Een voorwaarde voor het ontstaan van een waterstofmarkt is de aanwezigheid van opslagfaciliteiten, import- en exportfaciliteiten en een transportnetwerk dat deze faciliteiten verbindt met de industriële clusters. Zo’n landelijk dekkend waterstoftransportnetwerk met import- en exportmogelijkheden komt niet tot stand zonder overheidsinzet. Gezien de aanwezigheid van een aardgasnetwerk dat kan worden benut voor waterstoftransport, zijn de kosten om een waterstoftransportnetwerk tot stand te brengen relatief laag en zullen de benodigde overheidsinvesteringen dus beperkt zijn.

2. Geef veiligheid en ook maatschappelijk draagvlak een explicietere rol in het beleid

De veiligheid van nieuwe waterstoftechnologie moet vooraf zorgvuldig en uitgebreid worden onderzocht. De overheid dient hiervoor budget vrij te maken. Veiligheid kan dan worden meegenomen voor toepassingen van waterstoftechnologie voordat die grootschalig op de markt komen. Dit is een cruciale randvoorwaarde voor de inzet van waterstof in diverse toepassingen in het publieke domein.

Daarnaast dient de overheid actief aandacht te besteden aan het maatschappelijk draagvlak voor waterstof. Het gaat dan in de eerste plaats om duidelijke communicatie over de noodzaak van het gebruik van waterstof en dialoog over de veiligheidsrisico’s die daaraan verbonden zijn. Lokale initiatieven op het gebied van waterstof kunnen hieraan bijdragen. Daarnaast verdient de betaalbaarheid van waterstof aandacht in het beleid. Compensatie voor burgers of bedrijven die na de transitie meer moeten gaan betalen voor hun energievoorziening kan worden overwogen.

3. Stimuleer het ontstaan van vraag naar klimaatneutrale waterstof

De overheid moet ervoor zorgen dat klimaatneutrale waterstof kan concurreren met niet-duurzame alternatieven. Alleen dan ontstaat een waterstofvraag die past in het eindbeeld voor de verschillende sectoren van de Nederlandse economie. Het creëren van de vraag kan in theorie het beste door CO2-uitstoot te beprijzen. De consequentie is dat het prijsniveau stijgt en de klimaatneutrale alternatieven concurrerender worden. In het advies Naar een duurzame economie bepleit de raad bovendien een omgekeerde bewijslast als het gaat om het concurrentienadeel en CO2-weglekeffecten als gevolg van dergelijke heffingen als zij alleen in Nederland zouden gelden.

Als het gaat om klimaatneutrale waterstof zou op dit moment een CO2-prijs van ver boven de honderd euro per ton nodig zijn om de concurrentie aan te kunnen. De speelveldtoets geeft aan dat de marges in de industrie smal zijn, de opties tot verduurzamen nog beperkt, en de kans op CO2-weglek aanzienlijk. Daarom is het van belang dat beprijzen van CO2-uitstoot in EU-verband gebeurt. Hierin voorziet het EU-plan voor een importtaks op producten van buiten de EU op basis van de CO2-voetafdruk. Nederland moet zich in Brussel sterk maken voor dit carbon border adjustment mechanism. Ook moet Nederland aandringen op een verdere aanscherping van het Europese CO2-emissiehandelssysteem, zodat de prijs die de industrie moet betalen voor haar CO2-uitstoot verder omhoog gaat.

De internationale concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie in Nederland laat op dit moment niet de nationale verhoging van de CO2-prijs toe die nodig zou zijn om de klimaatneutrale waterstof concurrerend te maken. Besluitvorming op EU-niveau duurt lang en is niet zeker. Het creëren van vraag naar waterstof en een waterstofmarkt moet dus op korte termijn met andere instrumenten worden gerealiseerd.

Op nationaal niveau kan de overheid waterstof concurrerend maken met een specifieke maatregelen per sector. In de luchtvaart, scheepvaart en de gebouwde omgeving zal een fysieke of administratieve bijmengverplichting voor leveranciers van fossiele brandstoffen het effectiefst zijn. In andere sectoren zal fiscale stimulering of een verplichting van het gebruik van klimaatneutrale waterstof beter werken.

Op langere termijn is de verwachting dat de stijgende ETS-prijs in combinatie met de dalende kostprijs van klimaatneutrale waterstof voldoende stimulans biedt om klimaatneutrale waterstof concurrerend te maken. Genoemde instrumenten hebben daarom een tijdelijk karakter. Het gaat hier om keuzes tot 2030. Na 2030 zal de inzet van instrumenten herijkt moeten worden.

4. Sluit bij de ontwikkeling van een waterstofmarkt geen vormen van waterstofproductie uit

De productie van ‘blauwe’ waterstof, gemaakt uit aardgas en industriële restgassen met afvang en opslag van CO2, zal een belangrijke overgangstechnologie vormen voor de komende vijftien tot twintig jaar. Blauwe waterstofcapaciteit draagt daarnaast bij aan de voorzieningszekerheid, ook op langere termijn als er meer en goedkopere groene waterstof (geproduceerd door middel van elektrolyse) beschikbaar komt. Ook import van waterstof zal een rol gaan spelen, maar volledige afhankelijkheid van waterstof die buiten de EU wordt geproduceerd is onwenselijk, vanwege het belang van voorzieningszekerheid.

5. Bied financiële ondersteuning aan (productie)technologieën die het ontstaan van een Nederlandse markt voor klimaatneutrale waterstoftechnologie bevorderen

Diverse technologieën op het gebied van waterstof kunnen bijdragen aan het ontstaan van een Nederlandse klimaatneutrale waterstofmarkt: gecombineerde afvang en opslag van CO2, gecombineerde energieopwekking en waterstofproductie uit wind-op-zee, waterstofopslag in zoutcavernes en de productie van brandstoffen op basis van waterstof. De overheid zou de (verdere) ontwikkeling van dit soort technologieën financieel moeten ondersteunen. Dit is mogelijk door middel van bijvoorbeeld contracts-for- difference, waarbij fabrikanten van producten die met deze relatief dure technologieën zijn gemaakt, het prijsverschil van de overheid terugkrijgen.

6. Zet actief in op samenwerking in EU-verband en met buurlanden en ontwikkel een sterkere internationale oriëntatie

Als het gaat om het verwerven van een waardevolle positie op de waterstofmarkt heeft Nederland in vergelijking met andere landen het voordeel dat het op dit moment al een internationaal energieknooppunt is. Om dit voordeel optimaal te benutten en bij te dragen aan de verduurzaming van Europa, is actieve inzet nodig op Europese samenwerking. Vooral de samenwerking met Duitsland en België, met landen rond de Noordzee of in Pentalateraal verband zou verder moeten worden geïntensiveerd om te komen tot een gecoördineerde uitrol van de waterstofmarkt en een grote mate van voorzieningszekerheid.
 

Toegang tot de stad: hoe publieke voorzieningen, wonen en vervoer de sleutel voor burgers vormen

1 oktober 2020
Teasertekst: 
Steeds meer mensen kunnen onvoldoende deelnemen aan het stedelijk leven. Hoe kan gestuurd worden op het tegengaan van ongerechtvaardigde verschillen tussen groepen burgers?
Advies bestand: 
Adviesnummer: 
Rli 2020/06
Te bestellen: 
ja

Aanleiding en adviesvraag

Om toegang tot het stedelijk leven te hebben moet je in de nabijheid kunnen wonen, gebruik kunnen maken van publieke voorzieningen en je kunnen verplaatsen. Dat lukt steeds minder mensen. Wonen in de stad wordt steeds duurder, dat geldt zowel voor huur- als koopwoningen. Er is fors bezuinigd op publieke voorzieningen als zorg, bibliotheken, sport en welzijnscentra. En vervoer, om bijvoorbeeld naar werk, school of het ziekenhuis te gaan, is voor veel mensen te duur of tijdrovend. Hierdoor neemt de toegang tot de stad voor steeds meer mensen af.

Met dit advies wil de raad het vraagstuk van de toegankelijkheid van steden agenderen en manieren schetsen waarop de overheid kan waarborgen dat steden toegankelijk zijn en blijven voor iedereen.

Studenten bij In Holland Hoge School
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

Sleutelfuncties publieke voorzieningen, wonen en vervoer

Bij de toegankelijkheid van steden staan in dit advies drie functies in de leefomgeving centraal: de publieke voorzieningen, het wonen en het vervoer. Deze functies vormen een randvoorwaarde voor werk, scholing, zorg en ontmoeting en worden daarom door de raad sleutelfuncties genoemd.

Om te kunnen achterhalen aan welke voorwaarden voldaan moet worden om de toegang van burgers tot de sleutelfuncties van de stad beter te waarborgen is het noodzakelijk om niet alleen te kijken vanuit het perspectief van de beleidsmakers, maar juist (en vooral) ook te kijken vanuit de perspectieven van de individuele burgers. Wat zijn hun beperkingen en mogelijkheden? Wordt er voldoende rekening gehouden met hun persoonlijke omstandigheden en capaciteiten en waar lopen zij tegen aan in hun omgeving? Het gaat om beschikbaarheid, betaalbaarheid en bereikbaarheid, maar bijvoorbeeld ook over de begrijpelijkheid van regels en digitale informatiesystemen. 

Steeds meer mensen in de knel

Voor drie groepen mensen wordt de stad ontoegankelijker. De eerste groep bestaat uit kwetsbare mensen met bijvoorbeeld een laag inkomen of een lichamelijke of geestelijke beperking. Daarnaast zijn er de ‘nieuwe kwetsbaren’: mensen met middeninkomens die wel zelfredzaam zijn, maar toch moeilijk toegang tot het stedelijke leven krijgen. Dit geldt bijvoorbeeld voor flexwerkers die geen hypotheek kunnen krijgen en steeds hogere huren moeten betalen óf steeds langere reizen moeten maken om werk en gezin te combineren. De derde groep bestaat uit mensen die graag samen in de stad een initiatief willen ontplooien, maar die geen plek vinden of tegen allerlei regels aanlopen.

Aanbevelingen aan Rijk en gemeenten

De raad heeft een aantal aanbevelingen aan Rijk en gemeenten geformuleerd hoe -met meer oog voor de burger- kan worden gestuurd op de toegankelijkheid van steden.

1. Meer oog voor de burger via een toegankelijkheidstoets

De Rli pleit er voor dat zowel rijksoverheid als de gemeenten in hun beleid meer dan nu denken vanuit de positie van verschillende groepen mensen in de samenleving. Zij moeten zich de vraag stellen: wat is de invloed van onze plannen en beleid op de toegankelijkheid van de stad? Hoeveel geld en tijd moeten mensen hebben om deel te kunnen nemen aan het leven in de stad?  De raad stelt daarom voor om bij nieuw stedelijk beleid een ‘toegankelijkheids-toets’ uit te voeren.

2. Creëer ruimte voor initiatieven van burgers

Rijksoverheid en gemeenten zouden meer ruimte moeten bieden voor initiatieven van burgers die de toegang tot de stedelijke samenleving verbeteren. Dat kan door te experimenteren en regelruimte te bieden. Bij bouwinitiatieven kan de overheid helpen door bijvoorbeeld een garantiefonds op te zetten, door woningcorporaties meer ruimte te geven om coöperatieve groepen financieel te ondersteunen en door grond beschikbaar te stellen tegen passende grondprijzen.

3. Verbeter toegang tot alle drie de sleutelfuncties

Voor elk van de stedelijke sleutelfuncties is verbetering van de toegang nodig:

• Publieke voorzieningen: de Rli adviseert dat alle steden een ‘investeringsstrategie voor publieke voorzieningen’ opstellen, met aandacht voor de toegang van verschillende groepen burgers tot de stedelijke samenleving. Ook de rijksoverheid moet hier financieel aan bijdragen.

• Wonen: de Rli adviseert om de bestaande woningvoorraad beter te benutten onder meer door de voordeurdelerskorting op bijstandsuitkeringen aan te passen en door efficiënter ruimtegebruik in koop- en huurwoningen te faciliteren. Ook adviseert de raad om ongecontroleerde prijsstijgingen in de huursector tegen te gaan door de fiscale regelgeving voor particuliere verhuurders aan te passen.

• Vervoer: de Rli adviseert om als uitgangspunt van het vervoersbeleid in Nederland te kiezen dat alle burgers tegen redelijke kosten (in termen van geld, tijd en moeite) de gewenste vervoersbewegingen kunnen maken. Dat vertaalt zich in de doelstelling dat alle voorzieningen binnen vijftien minuten te voet, met de fiets of met het ov bereikbaar moeten zijn. Dit betekent dat maatregelen nodig zijn die de nabijheid van voorzieningen en de fijnmazigheid van het mobiliteitsnetwerk verbeteren.

Publicatiedatum

Op 1 oktober 2020 heeft de raad zijn advies ‘Toegang tot de stad’ aangeboden aan minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat.

Op 15 oktober 2020 vond de online presentatie plaats van het advies.

Johanna Besteman, wethouder Welzijn & Wonen gemeente Rijswijk (l. boven), Kees van der Burg, DG Mobiliteit, IenW (r. boven), Erik Jan van Kempen, programma DG omgevingswet, BZK (l. onder) en Heleen Aarts, CEO Amvest (r. onder) reageren op het advies.

Bekijk de foto’s van de online presentatie Rli advies ‘ Toegang tot de stad’

Meer informatie

Voor uw reactie of voor meer informatie kunt u contact opnemen met Douwe Wielenga, projectleider, douwe.wielenga@rli.nl 

De mogelijkheden die burgers in Nederland hebben om deel te nemen aan de stedelijke samenleving nemen af doordat de toegang tot wonen, vervoer en publieke voorzieningen voor veel mensen is verminderd. Zo wordt wonen in de stad voor huurders alsmaar duurder terwijl ook koopwoningen voor grote groepen mensen steeds moeilijker te betalen zijn. Tegelijkertijd zijn publieke voorzieningen in steden verschraald, waardoor sommige groepen slecht toegang hebben tot relevante voorzieningen als zorg, een bibliotheek, sport of een welzijnscentrum. Ook ondervinden steeds meer mensen problemen met de verplaatsingen die zij binnen steden moeten maken om bijvoorbeeld naar hun werk- of onderwijslocatie te komen; het openbaar vervoer (ov) is duur, veel verbindingen zijn verslechterd, lang niet iedereen kan zich een auto veroorloven en fietsen is niet altijd een optie. De wens van mensen om in steden te leven blijft groeien vanwege de concentratie van werk, onderwijs en zorg. Om de toegang tot de stad voor een ieder te waarborgen, is het nodig om steeds opnieuw na te gaan of er voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van individuele burgers.

Een steeds grotere en diversere groep mensen komt hierdoor in de knel, zo constateert de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in dit agenderende advies: niet alleen de traditioneel kwetsbaren (zoals mensen met een laag inkomen of een bijstandsuitkering, met een lichamelijke of geestelijke beperking, met beperkte digitale vaardigheden, met schulden en/of een klein sociaal netwerk), maar ook mensen met middeninkomens, flexwerkers en zzp’ers (zoals taxichauffeurs, zorgpersoneel en schoonmakers, maar ook journalisten, wetenschappelijk medewerkers, of accountmanagers).

Ongerechtvaardigde verschillen

De verminderde toegang van steden leidt tot ongelijkheid tussen groepen burgers. Ongelijkheid is niet altijd te vermijden, maar deze ongelijkheid raakt aan de toegankelijkheid en betaalbaarheid van wonen, vervoer en publieke voorzieningen. Deze sleutelfuncties heeft iedereen nodig om deel te kunnen nemen aan de stedelijke samenleving. De Rli constateert dat de toenemende verschillen tussen burgers in de stad ongerechtvaardigd zijn en verder toenemen bij ongewijzigd beleid.

Oorzaken van verminderde toegang tot de stad

De Rli schrijft de verminderde toegankelijkheid van steden toe aan verschillende oorzaken. Sommige oorzaken zijn het gevolg van bewust gemaakte keuzes door mensen en beleid; het vergt maatschappelijk debat of dergelijke keuzes nog passen in het huidige tijdsgewricht. Veel oorzaken zijn ook gelegen in de onbedoelde gevolgen van gemaakte keuzes. De raad noemt de volgende:

• het terugtreden van de overheid in combinatie met bezuinigingen waardoor een nadruk ontstaat op efficiency en het voorzieningenaanbod verschraalt;

• de sterke prijsstijgingen op de woningmarkt in zowel de huur- en koopsector, terwijl tegelijkertijd de inkomenszekerheid van veel huishoudens is afgenomen (als gevolg van de flexibilisering van de arbeidsmarkt);

• onvoldoende oog voor de gevolgen van beleidskeuzes op het ene beleidsterrein voor andere beleidsterreinen, waardoor mensen in de knel komen;

• de dominantie van ‘oude waarden’ in het beleid (efficiency, zoveel mogelijk resultaat voor zo min mogelijk geld), waardoor ‘nieuwe waarden’, zoals ‘toegankelijkheid’, traag tot uitdrukking komen in beleid en besluitvorming van de overheid; en

• overschatting van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van burgers, onderschatting van de complexiteit van beleid en blinde vlekken in de inzichten en de informatie op grond waarvan het beleid wordt gemaakt.

Mogelijkheden en beperkingen van individuele burgers

Om de toegang tot de stad voor een ieder te waarborgen, is het nodig om na te gaan of er voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van individuele burgers. Bestuurders, ambtenaren, ondernemers en andere organisaties die de stad mede vorm geven, zouden daar meer oog voor moeten hebben. De mogelijkheden en beperkingen van individuele burgers worden bepaald door hun persoonlijke omstandigheden en capaciteiten en door omgevingsfactoren: de fysieke omgeving (zoals de beschikbaarheid en betaalbaarheid van passende woonruimte, vervoer en publieke voorzieningen), de institutionele omgeving (wetten, regels en organisaties waartoe burgers zich moeten verhouden) en de sociaal-culturele omgeving (informele codes die ervoor zorgen dat iemand een plek, woonomgeving of vervoersmodaliteit wel of niet tot ‘zijn’ domein rekent).

Aanbevelingen aan Rijk en gemeenten

Meer oog hebben voor al dit soort factoren betekent concreet dat er aanpassingen in het beleid en de investeringen van de overheid noodzakelijk zijn. De Rli doet hiertoe enkele concrete aanbevelingen.

1. Toets beleid voor de leefomgeving op toegang tot de stedelijke samenleving

Bij beleidsmaatregelen die worden overwogen voor de leefomgeving zouden rijksoverheid en gemeenten moeten nagaan in hoeverre het beleid invloed heeft op het geld, de tijd en de moeite die het burgers kost om toegang te krijgen tot de stedelijke samenleving. Welke aannames worden gedaan en worden daarbij niet bepaalde groepen burgers over het hoofd gezien? Als de beleidskeuzes eenmaal zijn gemaakt is het van belang om periodiek te kijken naar de effecten: vallen er groepen buiten de boot?

Zo zou bijvoorbeeld bij ruimtelijke visies en grote ruimtelijke plannen (in het kader van de Omgevingswet) vooraf moeten worden getoetst hoe maatregelen met impact op publieke voorzieningen, wonen, vervoer of een combinatie daarvan, uitpakken voor burgers. Zo’n ‘toegankelijkheidstoets’ zou in de Omgevingswet kunnen worden verankerd.

2. Creëer ruimte voor initiatieven van burgers die de toegang verbeteren

Rijksoverheid en gemeenten zouden meer ruimte moeten bieden voor initiatieven van burgers die de toegang tot de stedelijke samenleving verbeteren. Dat kan door te experimenteren en regelruimte te bieden, waarbij rekening moet worden gehouden met verschillen in persoonlijke capaciteiten en omgevingsfactoren.

Bij bouwinitiatieven kan de overheid helpen door bijvoorbeeld een garantiefonds op te zetten, door woningcorporaties meer ruimte te geven om coöperatieve groepen financieel te ondersteunen en door grond beschikbaar te stellen tegen passende grondprijzen. De Rli adviseert gemeenten om een afwegingskader op te stellen met criteria en voorwaarden voor het ondersteunen van burgerinitiatieven.

3. Verbeter toegang tot alle drie de sleutelfuncties

Voor elk van de stedelijke sleutelfuncties is verbetering van de toegang nodig:

• Publieke voorzieningen: de Rli adviseert dat alle steden een ‘investeringsstrategie voor publieke voorzieningen’ opstellen, met aandacht voor de toegang van verschillende groepen burgers tot de stedelijke samenleving.

• Wonen: de Rli adviseert om de bestaande woningvoorraad beter te benutten (onder meer door de kostendelersnorm voor bijstandsuitkeringen aan te passen en door efficiënter ruimtegebruik in koop-en huurwoningen te faciliteren) en om de vrije huursector stabieler te maken (onder meer door te sturen op langdurige betrokkenheid van verhuurders en een gematigde huurprijsontwikkeling).

• Vervoer: de Rli adviseert om als uitgangspunt van het vervoersbeleid in Nederland te kiezen dat alle burgers tegen redelijke kosten (in termen van geld, tijd en moeite) de gewenste vervoersbewegingen kunnen maken. Dat vertaalt zich in de doelstelling dat voorzieningen binnen vijftien minuten te voet, met de fiets of met het ov bereikbaar moeten zijn. Dit betekent dat maatregelen nodig zijn die de nabijheid van voorzieningen en de fijnmazigheid van het mobiliteitsnetwerk verbeteren.

 

Stop bodemdaling in veenweidegebieden: Het Groene Hart als voorbeeld

3 september 2020
Teasertekst: 
Bodemdaling leidt tot steeds meer problemen in veenweidegebieden. Welke keuzes moeten worden gemaakt om de negatieve effecten tegen te gaan?
Adviesnummer: 
Rli 2020/05
Te bestellen: 
ja

Aanleiding en adviesvraag

In landelijke veenweidegebied daalt de bodem. Dit komt voornamelijk doordat het waterpeil wordt verlaagd om landbouwkundig gebruik mogelijk te maken. Verlaging van het waterpeil veroorzaakt veenoxidatie, waardoor de bodem daalt. Bodemdaling leidt tot steeds meer problemen, zoals CO2-uitstoot en teruggang in natuur- en waterkwaliteit. Bovendien leidt het tot oplopende kosten voor waterbeheer. Voortgaan op het pad van ontwatering, met aanhoudende bodemdaling en CO2-uitstoot tot gevolg, is op de lange termijn economisch, ecologisch en maatschappelijk onverantwoord. Met het oog op het tegengaan van de klimaatverandering en vermindering van CO2-uitstoot (ook uit veen) is terugdringing van bodemdaling zelfs onvermijdelijk. De adviesvraag luidt: welke keuzes moeten worden gemaakt om de negatieve effecten van bodemdaling in het landelijke veenweidegebied tegen te gaan en door wie?

De bodemdaling in veenweidegebieden wordt in dit advies besproken met het Groene Hart als voorbeeld. Veel van de bevindingen en conclusies uit het advies zijn echter ook van toepassing op veenweidegebieden buiten het Groene Hart.

Veenweidegebied Stolwijk Krimpenerwaard
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De neergaande spiraal van peilverlaging, veenoxidatie en bodemdaling moet volgens de raad worden doorbroken. Om bodemdaling tegen te gaan, is een omslag nodig in het waterbeheer van veenweidegebieden: van peilverlaging naar peilverhoging. De rijksoverheid moet gericht op deze omslag sturen. Dat gebeurt nu onvoldoende. De aanbevelingen luiden als volgt:

Nationaal beleidskader en landelijke doelen voor vermindering bodemdaling

De raad adviseert om 50% bodemdalingsreductie verplicht te stellen voor 2030, en voor 2050 een streefdoel van 70% bodemdalingsreductie. Deze doelen vloeien rechtstreeks voort uit de verplichtingen in de Klimaatwet. De raad vindt dat de doelen onderdeel moeten zijn van een op te stellen nationaal beleidskader bodemdaling in de Nationale Omgevingsvisie, en wettelijk vastgelegd moeten worden in regelgeving op grond van de Omgevingswet. In 2030 kan nader worden bezien of het streefdoel voor 2050 bijstelling behoeft en welke instrumenten nodig zijn om dat doel te bereiken.

Gebiedsgerichte uitvoering

Voor de uitvoering van het bodemdalingsbeleid pleit de raad voor een regionale gebiedsgerichte aanpak. Provincies moeten in overleg met belanghebbende partijen zoneringskaarten opstellen met een prioritering van gebieden. De daadwerkelijke uitvoering kan het beste plaatsvinden in de gebieden zelf. Daarom stelt de raad voor om regionale uitvoeringstafels in te stellen. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij bestaande samenwerkingsinitiatieven. Natuurlijk dienen de waterschappen een belangrijke rol te spelen bij deze uitvoering.

Financiering van de omslag

Voor de boeren in de veenweidegebieden kan de stijging van het waterpeil ingrijpende gevolgen hebben: die leidt immers tot ‘vernatting’ van hun percelen. In veel gevallen zullen zij hun bedrijfsvoering daarop moeten aanpassen, bijvoorbeeld door extensivering, met minder vee per hectare en/of andere teelten. Zij moeten daarbij door de overheid worden ondersteund, financieel en met kennis. De raad adviseert om een financierings­systeem op te zetten waarin agrariërs, bijvoorbeeld door bedrijven, kunnen worden betaald voor de CO2-reductie die zij realiseren bovenop de huidige klimaatafspraken voor veen­weidegebieden. Verder adviseert de raad om een omschakelings­premie voor boeren beschik­baar te stellen en te zorgen voor uitvoerings­budget voor de her­inrichting van veenweidegebieden.

Investeren in een kennisbasis, monitoring en voorlichting

Tot slot mag een solide kennisbasis bodemdaling niet ontbreken. De raad adviseert de rijksoverheid daarom te blijven investeren in onderzoek naar bodemdaling en een nationale informatievoorziening op te zetten. Voor het monitoren van de landelijke doelstelling voor bodemdalingsreductie is daarnaast een landelijk meetnetwerk nodig. Verder vindt de raad het van belang dat het Rijk een informatiepunt instelt waar agrariërs voorlichting en advies kunnen krijgen over omschakeling naar een andere bedrijfsvoering.

Onderzoeksrapport

Ter voorbereiding van het advies heeft de raad een onderzoek laten uitvoeren naar vernatting van het Groene Hart, in relatie tot de kostprijs van melk en de CO2-prijs. Het onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research (Daatselaar & Prins, 2020). Het eindrapport van WEcR is hier te downloaden (pdf).

Publicatiedatum

Op 3 september 2020 heeft de raad zijn advies ‘Stop bodemdaling in veenweidegebieden’ aangeboden aan minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Meer informatie

Voor uw reactie of voor meer informatie kunt u contact opnemen met Lianne van Duinen, projectleider, Lianne.vanduinen@rli.nl

 

Al decennialang daalt in landelijke veenweidegebieden de bodem. Dit komt voornamelijk doordat de grond stelselmatig wordt ontwaterd om landbouwkundig gebruik mogelijk te maken. De ontwatering zorgt ervoor dat het veen verdroogt en onder invloed van zuurstof oxideert oftewel ‘verbrandt’, waardoor de bodem daalt. Vervolgens wordt het waterpeil door de waterbeheerders verder verlaagd, zodat de landbouw kan worden voortgezet.

In dit advies stelt de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli; hierna ‘de raad’) dat doorgaan met deze neergaande spiraal geen begaanbaar pad is:

a.  omdat ontwatering leidt tot een verminderde natuur- en waterkwaliteit, tot grotere veiligheidsrisico’s en lokaal ook tot verzilting en het ongecontroleerd naar boven komen van grondwater (opbarsting);

b.  omdat drooggelegd veen relatief veel CO2 uitstoot, terwijl de uitstoot van CO2 volgens het Klimaatakkoord van Parijs en de nationale Klimaatwet de komende dertig jaar juist sterk moet worden beperkt (voor Nederland met 95% ten opzichte van 1990);

c.   omdat bij ongewijzigd beleid de kosten voor het waterbeheer in veen-weidegebieden steeds hoger worden.

Kortom, voortgaan op het pad van ontwatering, met aanhoudende bodemdaling en CO2-uitstoot tot gevolg, is op de lange termijn economisch, ecologisch en maatschappelijk onverantwoord. Met het oog op de klimaatverplichtingen is terugdringing van de bodemdaling zelfs onvermijdelijk. Al zal bodemdaling niet helemaal tot nul gereduceerd kunnen worden (een klein deel wordt niet door mensen veroorzaakt en is moeilijk te voorkomen), het verminderen van bodemdaling leidt er toe dat de nadelen zich over een periode van eeuwen in plaats van decennia manifesteren, waardoor de schade en overlast door bodemdaling beter opgevangen kunnen worden. Dat is voor de raad aanleiding om te pleiten voor afstappen van het pad van voortgaande peilverlaging in veenweidegebieden.

Omslag nodig: van peilverlaging naar peilverhoging

Om bodemdaling in veenweidegebieden tegen te gaan, moet het grondwaterpeil stijgen. Dat vergt een omslag in het denken. Maar zo’n omslag is niet van de ene op de andere dag gemaakt. Vooral voor agrariërs in veenweidegebieden kan stijging van het grondwaterpeil ingrijpende gevolgen hebben: het leidt tot ‘vernatting’ van hun percelen. In veel gevallen zullen zij hun bedrijfsvoering daarop moeten aanpassen, bijvoorbeeld door extensivering met minder vee per hectare en meer land en/of andere teelten. Dat is geen geringe stap. Uit verschillende proeven blijkt dat boeren op veen bij een hoger waterpeil mogelijk is, in aangepaste vorm. Het is bovendien nodig voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle veenweidelandschap. Voor een rendabele bedrijfsvoering moeten wel de randvoorwaarden in orde zijn, zoals de beschikbaarheid van een afzetmarkt (voor bijvoorbeeld regionale producten) en structurele vergoedingen voor bijvoorbeeld diensten van natuurbeheer. Gezien de grote gevolgen die het remmen van bodemdaling heeft voor agrariërs, vindt de raad dat deze groep door de overheid (financieel en anderszins) moet worden geholpen om de transitie te maken.

Er wordt op basis van interbestuurlijke programma’s en regionale afspraken her en der al gewerkt aan een omslag in veenweidegebieden. Toch blijft grootschalige uitvoering van een aanpak van bodemdaling vaak nog achterwege. Ingrijpende beslissingen schuift men liever voor zich uit. Pilots schalen niet verder op. Op lokaal niveau vinden partijen telkens opnieuw het wiel uit. De raad dringt er daarom bij het Rijk op aan om zo snel mogelijk te gaan sturen op een sterke afname van de bodemdaling in veenweidegebieden.

Streefdoel 70% minder bodemdaling in 2050, tussendoel 50% in 2030

Effectieve sturing op het remmen van bodemdaling vereist duidelijke doelstellingen. De raad adviseert het Rijk om een nationaal beleidskader op te stellen met een concreet doel voor het verminderen van bodemdaling in landelijke veenweidegebieden. Die doelstelling leidt de raad af uit de verplichtingen in de Klimaatwet: CO2-reductie in veenweidegebieden van 95% is dus het uitgangspunt. Dit vergt een vermindering van de bodemdaling met 70%, te bereiken in 2050. Omdat de mogelijkheden voor rendabele agrarische activiteit bij hoge waterpeilen (20 cm onder maaiveld) nog niet vaststaan, zou deze 70% als streefdoel moeten worden vastgelegd in de regelgeving op grond van de Omgevingswet. In 2030 kan dan worden beoordeeld of dit doel haalbaar is en kan het wettelijk als hard doel worden vastgelegd. Bovendien moet er bij de toepassing van dit streefdoel ruimte blijven voor lokale verschillen. Op plekken waar de bodemdaling gering is (bijvoorbeeld doordat de veenlaag dun is) zou 70% reductie van de bodemdaling immers een onevenredige inspanning vergen. Daarom geldt de doelstelling tot een bodemdaling van maximaal 3 mm per jaar is bereikt. De raad adviseert verder om voor de kortere termijn een tussendoel van 50% bodemdalingsreductie in 2030 wettelijk vast te leggen als harde norm. Daarmee wordt voor alle betrokken partijen duidelijk dat ze zich nú al moeten voorbereiden. Met het tussendoel zal naar verwachting worden voldaan aan de afspraak uit het nationale Klimaatakkoord van 1 megaton CO2-reductie in veenweidegebieden in 2030.

Het beleidskader moet naast de landelijke doelen volgens de raad concrete transitiepaden bevatten tot 2030 en 2050, zodat agrariërs en waterschappen tijd hebben om zich voor te bereiden en aanpassingen door te voeren. Ook moet het perspectief op bodemdaling voor de langere termijn, ná 2050, worden geschetst. Verder moet de rijksoverheid in het beleidskader de legenda opnemen voor (door de provincies op te stellen) zoneringskaarten, die een prioritering in de aanpak van de gebieden aangeeft. Om toe te zien op het behalen van het landelijke doel voor bodemdalingsreductie moet volgens de raad ten slotte een verantwoordelijk bewindspersoon voor bodemdaling worden aangewezen, die knopen kan doorhakken als dit op regionaal niveau niet gebeurt.

Regionale, gebiedsgerichte aanpak bij de uitvoering

De raad adviseert om voor de uitvoering van de bodemdalingsaanpak te werken met regionale ‘uitvoeringstafels’. Deze zouden zich moeten richten op voor lokale partijen overzienbare gebieden (in het Groene Hart bijvoorbeeld de Krimpenerwaard of Alblasserwaard). Bij de samenstelling van de uitvoerings-tafels zou waar mogelijk aansluiting moeten worden gezocht bij bestaande samenwerkingsinitiatieven. Uiteraard zullen ook provincies en waterschappen nauw betrokken zijn bij de uitvoering.

Meer duidelijkheid over kosten en baten, financiering van de omslag

De raad beveelt aan om de kosten en baten van bodemdaling duidelijker in beeld te brengen. Daar is nu nog onvoldoende inzicht in, in het bijzonder kwantitatief. Daarnaast adviseert de raad het Rijk om een financieringssysteem op te zetten waarin agrariërs, bijvoorbeeld door bedrijven, kunnen worden betaald voor de CO2-reductie die zij realiseren bovenop de huidige klimaatafspraken voor veenweidegebieden. Verder adviseert de raad om een omschakelingspremie voor boeren beschikbaar te stellen en te zorgen voor uitvoeringsbudget voor de herinrichting van veenweidegebieden. In 2030 kan nader worden bezien of het streefdoel voor 2050 bijstelling behoeft en welke instrumenten nodig zijn om dat doel te bereiken.

Investeren in een kennisbasis, monitoring en voorlichting

Tot slot mag een solide kennisbasis bodemdaling niet ontbreken. De raad adviseert de rijksoverheid daarom te blijven investeren in onderzoek naar bodemdaling en een nationale informatievoorziening op te zetten. Voor het monitoren van de landelijke doelstelling voor bodemdalingsreductie is daarnaast een landelijk meetnetwerk nodig. Verder vindt de raad het van belang dat het Rijk een informatiepunt instelt waar agrariërs voorlichting en advies kunnen krijgen over omschakeling naar een andere bedrijfsvoering.

Snel aan de slag om schade en kosten te beperken

De raad realiseert zich dat de hier bepleite aanpak van bodemdaling in veen-weidegebieden een grote impact kan hebben. Temeer daar er nog diverse andere grote opgaven in de veenweidegebieden zijn die aandacht vragen, zoals verbetering van natuur- en waterkwaliteit en vermindering van stikstofuitstoot. De aanpak van bodemdaling biedt de kans om oplossingsrichtingen voor diverse opgaven te combineren. Als snel met de aanpak wordt begonnen, zal de economische schade voor ondernemers in het gebied kleiner zijn en zullen de maatschappelijke kosten lager uitvallen. Zo kunnen de negatieve gevolgen van bodemdaling worden beperkt.

Aanbeveling 1 – aan het Rijk:

Stuur gericht op afname van bodemdaling, stel hiertoe een streefdoel van 70% bodemdalingsreductie in landelijke veengebieden in 2050, en een tussendoel van 50% in 2030, als onderdeel van een nationaal beleidskader bodemdaling.

Leg het streefdoel van 70% bodemdalingsreductie in 2050 en het tussendoel van 50% bodemdalingsreductie in 2030 wettelijk vast.

Stel een nationaal beleidskader bodemdaling op met:

  • transitiepaden naar 2030 en 2050;
  • perspectief voor de lange termijn;
  • legenda voor zoneringskaarten.

Wijs een verantwoordelijke bewindspersoon aan voor de landelijke doelstelling bodemdaling.

Aanbeveling 2 – aan regionale partijen:

Werk bij de uitvoering van de bodemdalingsaanpak gebiedsgericht samen, maar doe dit binnen het nationaal beleidskader.

Werk met regionale uitvoeringstafels.

Provincies: stel uitvoeringstafels in en pas bestaand grondinstrumentarium toe.

Waterschappen: benut expertise en anticipeer op een veranderende rol.

Aanbeveling 3 – aan het Rijk:

Breng kosten en baten in beeld, zet CO2-beprijzing in, stel een omschakelingspremie beschikbaar en financier herinrichting van veenweidegebieden.

Zorg voor zoveel mogelijk transparantie over de kosten en baten.

Zet CO2-beprijzing in zodat boeren betaald worden voor CO2-reductie bovenop klimaatafspraken.

Stel een omschakelingspremie beschikbaar voor agrariërs.

Stel uitvoeringsbudget beschikbaar voor herinrichting, met cofinanciering.

Aanbeveling 4 – aan het Rijk:

Zorg voor een solide kennisbasis bodemdaling; monitor bodemdaling met een meetnetwerk en faciliteer voorlichting aan boeren.

Blijf investeren in onderzoek naar bodemdaling en zet een nationale informatievoorziening op.

Zet in op een landelijk meetnetwerk bodemdaling voor monitoring van de doelrealisatie.

Faciliteer kennis en voorlichting aan boeren.

 

 

Verzet de wissel: naar beter internationaal reizigersvervoer per trein

1 juli 2020
Teasertekst: 
Internationaal treinverkeer kan een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroenen van de transportsector, en het realiseren van Nederlandse duurzaamheidsdoelen. Hoe kan het aanbod van internationale treinen worden gestimuleerd?
Adviesnummer: 
Rli 2020/03
Te bestellen: 
ja

Aanleiding en adviesvraag

Voor de economische concurrentiekracht van stedelijke agglomeraties is het belangrijk dat internationale bestemmingen goed bereikbaar zijn. Hoewel er de afgelopen eeuw veel is geïnvesteerd in de aanleg van Europese rail­infrastructuur, is het reizigersverkeer per spoor minder sterk gegroeid dan het auto- en vlieg­verkeer. Dit valt te betreuren, want reizen per trein is vergeleken met andere vervoerswijzen veiliger en beter voor milieu en klimaat.

Waarom wordt er niet meer gebruikgemaakt van de internationale trein? De Rli heeft zich gebogen over de vele knelpunten op het internationale spoor – niet alleen vanuit het gezichtspunt van de spoorsector (infrastructuur­beheerders, vervoerders), maar vooral vanuit het gezichtspunt van de internationale treinreiziger.

Centraal in het advies staat de vraag hoe de factoren die een betere bereikbaarheid per spoor (van en vanuit Nederland) in de weg staan, kunnen worden weggenomen.

hogesnelheidstrein rijdt door de stad, bewogen beeld van de trein met gebouwen op de achtergrond
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

Knelpunten voor de treinreiziger

Uit de analyse van de raad blijkt dat er voor deze treinreiziger weliswaar een uitgebreid internationaal spoornetwerk beschikbaar is, maar dat die reiziger in de praktijk nog de nodige beperkingen ervaart die een keuze voor een internationale treinreis in de weg staan.

Er is nog veel te winnen met de huidige infrastructuur

De aanleg van nieuwe railinfrastructuur is een manier om de treinbereikbaarheid binnen Europa te vergroten. Dit is echter een kostbare, lastige en tijdrovende ingreep, waar de politiek graag over praat, maar vaak voor terugschrikt. De raad meent bovendien dat er al veel te winnen is met goedkopere en sneller te realiseren maatregelen. Dit zijn maatregelen waarmee de bestaande railinfrastructuur intensiever, efficiënter en door meer internationale reizigers kan worden benut. Uiteindelijk zullen er óók aanpassingen aan de railinfrastructuur zelf nodig zijn, maar dan wel als onderdeel van een samenhangende aanpak.

Verbeter mobiliteitsdiensten: informatievoorziening, ticketverkoop en passagiersrechten

De internationale treinreiziger is gebaat bij een betere informatievoorziening, zoals apps die het reisaanbod van alle vervoerders laten zien. Daarnaast heeft de reiziger behoefte aan een betere vindbaarheid en boekbaarheid van internationale treintickets. Die treintickets dienen volgens de raad bovendien eerder beschikbaar te zijn dan nu gebruikelijk is (vaak pas drie maanden tevoren). Ook op het gebied van de passagiersrechten zijn verbeteringen nodig, bijvoorbeeld bij een gemiste aansluiting.

Verbeter vervoersdiensten: nieuwe internationale diensten en trein als aantrekkelijk product

Het is belangrijk om nieuwe internationale vervoersdiensten te stimuleren. De raad adviseert de Rijksoverheid om actief op zoek te gaan naar vervoerders die grensoverschrijdende verbindingen willen verzorgen. Verder is het volgens de raad essentieel om van de internationale trein een aantrekkelijk product te maken dat beter met andere modaliteiten kan concurreren. Hiervoor moet worden ingezet op comfortabele, snelle, directe verbindingen tussen de belangrijkste internationale metropolen, tegen een eerlijke en concurrerende prijs.

Verbeter verkeersdiensten: efficiëntere capaciteitstoedeling en meer gebruik van informatietechnologie

Bij het vasthouden aan de huidige uitgangspunten voor het managen van de spoorcapaciteit wordt het al snel lastig om meer ruimte te bieden aan de internationale trein. De raad denkt echter dat er wel degelijk ruimte gevonden kan worden bij een intelligenter gebruik van de bestaande capaciteit. Zo is er binnen het basisuurpatroon, dat op het spoor wordt gehanteerd, ruimte om op alle internationale trajecten in Nederland de treinfrequentie te verhogen. Ook zal de invoering van informatie­technologie helpen om het spoor intensiever te benutten.

Verbeter infrastructuur: investeringen één oostelijke corridor

Op de langere termijn zijn ook aanpassingen aan de infrastructuur nodig. De raad bepleit dat de overheid gaat investeren in één oostelijke corridor. De raad denkt hierbij aan aanpassingen van bestaand spoor die het mogelijk maken om snel 160 tot 200 km/uur te rijden. Het ontvlechten van regionaal, nationaal en internationaal spoorvervoer kan helpen om de internationale treinbereikbaarheid van Nederland te verbeteren. Hierbij is ook aandacht nodig voor de capaciteit van de stations.

Internationale corridoraanpak

Het laten rijden van een internationale trein vergt niet alleen een nauwe samenwerking tussen landen, maar ook tussen de vele partijen die in de spoorsector werkzaam zijn. De raad heeft gepoogd deze complexiteit inzichtelijk te maken. Daarbij wordt duidelijk dat er een verbetering nodig is in de internationale governance. Voor de belangrijkste internationale verbindingen is behoefte aan een corridoraanpak. Op de lange termijn denkt de raad dat er toegewerkt moet worden naar een Europese autoriteit voor grensoverschrijdend spoorverkeer. De raad heeft hier samen met andere Europese adviesraden aandacht voor gevraagd in een brief aan de Europese Commissie.

Datum van publicatie en online bijeenkomst

Op 1 juli 2020 heeft de raad zijn advies ‘Verzet de wissel: naar beter internationaal reizigersverkeer per trein’ uitgebracht en aangeboden aan Staatssecretaris Van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat.

De voorzitter van de ‘Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) Jan Jaap de Graeff (r), overhandigt het advies 'Verzet de wissel: naar beter internationaal reizigersverkeer per trein’ aan staatssecretaris Stientje van Veldhoven (IenW) Foto: Fred Ernst

Online bijeenkomst over internationale corridoraanpak voor het Europese spoor -18 september 2020

Op 18 september 2020 (10:00-12:00 uur) organiseerde de Rli een internationaal online event over een Europese corridoraanpak, een van de belangrijkste aanbevelingen uit de brief. Vooraanstaande sprekers uit de sector (waaronder Kabinet Frans Timmermans, DG Move, European Infrastructure Managers (EIM), Community of European Railway and Infrastructure Companies (CER), European Union Agency for Railways (ERA) gingen in gesprek met de aanwezigen over de stappen die gezet (moeten) worden om internationaal personenvervoer per trein te verbeteren.

Bekijk de foto’s van de internationale online event over een Europese corridoraanpak

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies kunt u contact opnemen met Tim Zwanikken, projectleider, tim.zwanikken@rli.nl, telefoon: +31 (0)6 5287 4404.

 

Voor de economische concurrentiekracht van stedelijke agglomeraties in Europa is het belangrijk dat internationale bestemmingen goed bereikbaar zijn. Hoewel er de afgelopen eeuw veel is geïnvesteerd in de aanleg van Europese railinfrastructuur, is het reizigersverkeer per spoor minder sterk gegroeid dan het auto- en vliegverkeer. Dit valt te betreuren, want reizen per trein is vergeleken met andere vervoerswijzen veiliger en beter voor milieu en klimaat.

Bij het uitbrengen van dit advies is het onduidelijk wanneer en op welke wijze de internationale vervoersmarkt zich herstelt van de gevolgen van de covid-19-pandemie. Overheden maken inmiddels honderden miljarden vrij voor herstelfondsen en economische steunpakketten om de gevolgen van de crisis te beperken en tegelijkertijd de economie te verduurzamen. Een deel daarvan zal ook worden gebruikt om de transportsector te verduurzamen. In een brief aan de Europese Commissie bepleit de raad samen met vier Europese adviesraden om overheidssteun aan bedrijven in de transportsector te koppelen aan de doelen van de Europese Green Deal (zie bijlage). Ook in Nederland is een dergelijke koppeling wenselijk. Een vergroening van de transportsector kan de impuls zijn om de wissel te verzetten naar een betere internationale treinbereikbaarheid.

Knelpunten voor de treinreiziger

Waarom wordt er niet meer gebruikgemaakt van de internationale trein? De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli; hierna ‘de raad’) heeft zich gebogen over de vele knelpunten op het internationale spoor – niet alleen vanuit het gezichtspunt van de spoorsector, maar vooral vanuit het gezichtspunt van de internationale treinreiziger. Uit de analyse van de raad blijkt dat er voor deze treinreiziger weliswaar een uitgebreid internationaal spoornetwerk beschikbaar is, maar dat die reiziger in de praktijk nog de nodige beperkingen ervaart die een keuze voor een internationale treinreis in de weg staan.

De internationale spoorwereld is bijzonder complex. Er zijn niet alleen veel landen bij betrokken, ook is er binnen elk land een nauwe samenwerking van publieke en private partijen nodig om internationale treinen te kunnen laten rijden. Om die complexiteit te doorgronden heeft de raad de bestaande knelpunten binnen het spoorsysteem uiteengelegd in vier lagen: de mobiliteitsdiensten (vervoersplanners, apps en dergelijke), de vervoersdiensten (spoorwegmaatschappijen en hun materieel), de verkeersdiensten (capaciteitsmanagement en veiligheidssystemen) en de infrastructuur.

Er is nog veel te winnen met de huidige infrastructuur

De aanleg van nieuwe railinfrastructuur is een manier om de treinbereikbaarheid binnen Europa te vergroten. Dit is echter een kostbare, lastige en tijdrovende ingreep, waar de politiek graag over praat, maar vaak voor terugschrikt. De raad meent bovendien dat er al veel te winnen is met goedkopere en sneller te realiseren maatregelen op de andere lagen van het spoorsysteem. Dit zijn maatregelen waarmee de bestaande railinfrastructuur intensiever, efficiënter en door meer internationale reizigers kan worden benut. Uiteindelijk zullen er óók aanpassingen aan de railinfrastructuur zelf nodig zijn, maar dan wel als onderdeel van een samenhangende aanpak met de genoemde diensten.

Verbeter mobiliteitsdiensten: informatievoorziening, ticketverkoop en passagiersrechten

De internationale treinreiziger is gebaat bij een betere informatievoorziening, zoals apps die het reisaanbod van alle vervoerders laten zien. Daarnaast heeft de reiziger behoefte aan een betere vindbaarheid en boekbaarheid van internationale treintickets. Die treintickets dienen volgens de raad bovendien eerder beschikbaar te zijn dan nu gebruikelijk is (vaak pas drie maanden tevoren). Ook op het gebied van de passagiersrechten zijn verbeteringen nodig, bijvoorbeeld bij een gemiste aansluiting.

Verbeter vervoersdiensten: nieuwe internationale diensten en trein als aantrekkelijk product

Het is belangrijk om nieuwe internationale vervoersdiensten te stimuleren. De raad adviseert de rijksoverheid om actief op zoek te gaan naar vervoerders die grensoverschrijdende verbindingen willen verzorgen. Verder is het volgens de raad essentieel om van de internationale trein een aantrekkelijk product te maken dat beter met andere modaliteiten kan concurreren.

Hiervoor moet worden ingezet op comfortabele, snelle, directe verbindingen tussen de belangrijkste internationale metropolen, tegen een eerlijke en concurrerende prijs.

Verbeter verkeersdiensten: efficiëntere capaciteitstoedeling en meer gebruik van informatietechnologie

Bij het vasthouden aan de huidige uitgangspunten voor het managen van de spoorcapaciteit wordt het al snel lastig om meer ruimte te bieden aan de internationale trein. De raad denkt echter dat er wel degelijk ruimte gevonden kan worden bij een intelligenter gebruik van de bestaande capaciteit. Zo is er binnen het basisuurpatroon, dat op het spoor wordt gehanteerd, ruimte om op alle internationale trajecten in Nederland de treinfrequentie te verhogen. Ook zal de invoering van informatietechnologie helpen om het spoor intensiever te benutten.

Verbeter infrastructuur: investeer in één oostelijke corridor

Op de langere termijn zijn ook aanpassingen aan de infrastructuur van het spoor nodig. De raad bepleit dat de overheid gaat investeren in één oostelijke corridor. De raad denkt hierbij aan aanpassingen van bestaand spoor die het mogelijk maken om snel 160 tot 200 km/uur te rijden. Het ontvlechten van regionaal, nationaal en internationaal spoorvervoer kan helpen om de internationale treinbereikbaarheid van Nederland te verbeteren. Hierbij is ook aandacht nodig voor de capaciteit van de stations.

Tot slot

De raad is zich ervan bewust dat het versterken van het internationaal reizi- gersverkeer per spoor complex is:

  • Bij het realiseren van het voorgestelde beleid zijn niet alleen de overheid, maar ook de vervoerders nauw betrokken. Voor hen is het van belang dat er ook daadwerkelijk een markt is, iets dat de overheid maar ten dele kan beïnvloeden. Een verbetering van de mobiliteits- en vervoersdiensten zal deze markt overigens stimuleren.
  • Er zijn ook veel landen bij betrokken, die uiteenlopend denken over de mate waarin de EU grensoverschrijdend spoor meer taken dan wel bevoegdheden zou moeten krijgen. Vandaar dat de raad op dit punt een geleidelijke benadering voorstaat.
  • Tenslotte zal een verdergaande groei van het internationale reizigers- verkeer een toenemend beslag leggen op de beschikbare spoorcapa- citeit. Die capaciteit is er, maar niet oneindig. Er kan een punt komen waarop keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot het verdelen van capaciteit tussen personen- of goederenvervoer en/of nationaal of internationaal vervoer. Dit vergt een politieke afweging, die niet uit de weg moet worden gegaan. De raad constateert overigens wel dat op dit moment de belangen van de internationale treinreiger onvoldoende expliciet worden meegewogen.

Niet alle aanbevelingen die de raad doet zijn op korte termijn realiseerbaar. Dat neemt niet weg dat de raad met zijn lange termijn aanbevelingen recht wil doen aan het realiseren van beleidsdoelen die in nationaal én Europees verband worden onderschreven.

Greep op gevaarlijke stoffen

11 maart 2020
Greep op gevaarlijke stoffen
Teasertekst: 
Het beleid voor gevaarlijke stoffen is niet toereikend om risico’s in de leefomgeving voor mens en milieu voldoende te beheersen. Welke stappen zijn nodig voor een veiligere omgang met gevaarlijke stoffen?
Adviesnummer: 
Rli 2020/01
Te bestellen: 
ja

Aanleiding en adviesvraag

Het beleid voor gevaarlijke stoffen is niet toereikend om risico’s in de leefomgeving voor mens en milieu voldoende te beheersen. Het aantal van deze stoffen en het gebruik ervan nemen toe, evenals het hergebruik van producten waarin gevaarlijke stoffen zijn verwerkt. Om greep op gevaarlijke stoffen te krijgen is nieuw beleid noodzakelijk.

Tientallen jaren werd de verspreiding van gevaarlijke stoffen in de leefomgeving kleiner door succesvol overheidsbeleid, maar deze ontwikkeling stagneert. Het aantal gevaarlijke stoffen neemt toe, evenals het aantal producten waarin gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Hierdoor stapelen deze stoffen zich op in de leefomgeving, wat nieuwe risico’s geeft en ook tot incidenten leidt. Voorbeelden daarvan zijn stoffen als PFAS, gewasbeschermingsmiddelen, microplastics en medicijnresten.

Centraal in het advies staat de vraag of een veiligere omgang met gevaarlijke stoffen in de leefomgeving nodig is en welke stappen daartoe moeten worden gezet.

Doorkijk naar natuur vanuit buis met waterafvoer
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De raad doet in dit advies tien aanbevelingen die kunnen helpen om meer greep te krijgen op de verspreiding van stoffen in de leefomgeving, de nadelige effecten van cumulatieve blootstelling te beperken en toe te werken naar een veilige circulaire economie in 2050. De aanbevelingen zijn er mede op gericht om maatschappelijke partijen actiever te betrekken bij het maken van een afweging over nut en noodzaak van chemische stoffen. Dit vereist een grotere transparantie. Weten welke stoffen in welke producten zitten en welke risico’s dat meebrengt is cruciaal om veilig kringlopen te kunnen sluiten.

Transparante informatie en meer kennis noodzakelijk

Om de toename van risico’s van gevaarlijke stoffen voor mens en milieu te voorkomen is in de eerste plaats meer kennis nodig over de mate waarin zij in de leefomgeving terechtkomen. Dat geldt in verschillende fasen: tijdens de productie, het gebruik, het hergebruik en de verwerking van afval waarin deze stoffen voorkomen. De raad beveelt het kabinet daarom aan om bedrijven te verplichten de route van gevaarlijke stoffen tijdens hun hele levenscyclus bij te houden met een zogenaamd track & trace-systeem. Daarnaast is versterking nodig van de beleidscapaciteit en de kennis bij overheden om de beleidsuitvoering, de handhaving en het toezicht te verbeteren. Hiervoor moet extra geld worden uitgetrokken.

Beperk de risico’s van cumulatieve blootstelling voor mens en milieu

Door de groei van het aantal en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen neemt ook het risico van gelijktijdige blootstelling aan verschillende stoffen toe. Waar voorheen het belangrijkste risico voor mens en milieu bestond uit de blootstelling aan een enkele gevaarlijke stof, gaat het nu veel meer om de risico’s van stoffen die elk afzonderlijk wellicht geen probleem vormen, maar die tezamen een schadelijke uitwerking hebben. De raad adviseert om bij het stellen van nationale milieunormen rekening te houden met het effect van deze gelijktijdige blootstelling. Dit kan ook voor specifieke gebieden noodzakelijk zijn. De rijksoverheid zal gemeenten en provincies hierbij moeten ondersteunen.

Veilig hergebruik en recyclen van producten vraagt om nieuwe Europese regels

De overgang naar een circulaire economie leidt tot nieuwe uitdagingen. Circulaire economie leidt tot het sluiten van kringlopen. Gevaarlijke stoffen kunnen zich daarin ophopen. Voorafgaand aan de productie en het (her)gebruik van deze stoffen moet rekening worden gehouden met het veilig hergebruik ervan. De raad roept het kabinet daarom op om in Europees verband te pleiten voor de regels die veiligstellen dat het hergebruik onderdeel wordt van de risicobeoordeling van stoffen. Natuurlijk moet ook bekend zijn welke stoffen er precies in welke producten zitten. Daarom moet onderzocht worden of het mogelijk is in internationaal verband een materiaalpaspoort voor de chemische samenstelling van producten in te voeren. Dit paspoort biedt producenten en gebruikers inzicht in de mogelijkheden voor hergebruik.

On line discussiebijeenkomst op 8 juni 2020 en datum van publicatie

Online discussiebijeenkomst 8 juni 2020

Op 8 juni 2020 organiseerde de Rli een online discussiebijeenkomst over het advies dat de raad onlangs aan de nationale overheid presenteerde. Tijdens deze bijeenkomst besprak de raad zijn advies, dat deels ook betrekking heeft op Europees beleid voor gevaarlijke stoffen, met een aantal experts, stakeholders en Ngo’s die refelcteerden op het advies. Met deze bijeenkomst leverde de raad een bijdrage aan het debat op Europees niveau. Diederik Samsom, kabinetschef van het Kabinet van EU-commissaris Timmermans, sloot aan het eind van de bijeenkomst aan en gaf zijn visie.

Bekijk hier de livestream

Datum van publicatie 11 maart 2020

Op 11 maart 2020 heeft de raad zijn advies ‘Greep op gevaarlijke stoffen’ uitgebracht. Minister Van Veldhoven voor Wonen en Milieu nam het advies in ontvangst.

vlnr: Yvette Oostendorp (projectleider), Jan Jaap de Graeff (voorzitter Rli), Stientje van Veldhoven (minister Milieu), Ingrid Odegard (junior-raadslid), André van der Zande (raadslid), Co Verdaas (raadslid), Annemarie van Wezel (extern commissielid) Foto: Fred Ernst

Discussiebijeenkomst op 1 april 2020 is geannuleerd

DE DISCUSSIEBIJEENKOMST OP 1 APRIL GAAT NIET DOOR I.V.M. CORONA-MAATREGELEN.

We doen ons best om de bijeenkomst naar een latere datum te verplaatsen. 

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies kunt u contact opnemen met Yvette Oostendorp, projectleider, yvette.oostendorp@rli.nl, 06 27020642.

De samenleving wordt steeds vaker opgeschrikt door berichten over schadelijke stoffen die wijd verspreid in de leefomgeving voorkomen en die risicovol blijken te zijn of waarvan de risico’s nog onduidelijk zijn. Zo was er recent beroering over de aanwezigheid van PFAS in de bodem. Andere voorbeelden zijn de groeiende zorgen over de verspreiding van microplastics en de zorgen over de mogelijke aanwezigheid van geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen in het drinkwater. Zulke incidenten leiden tot onrust bij burgers en veroorzaken ook substantiële maatschappelijke schade. Het overheidsbeleid voor het veilig omgaan met gevaarlijke stoffen heeft de afgelopen decennia weliswaar de risico’s voor mens en milieu gereduceerd, maar de huidige aanpak lijkt niet meer toereikend om de ontwikkelingen in de toekomst in goede banen te leiden.

Een betere beheersing van de risico’s rond gevaarlijke stoffen in de leefomgeving is extra urgent geworden nu de transitie naar een ‘circulaire economie’ in gang is gezet. Ons land werkt de komende decennia toe naar een productie- en consumptiesysteem met gesloten kringlopen en efficiënter gebruik van grondstoffen. Veiligheid voor mens en milieu is daarbij een voorwaarde. Zonder dat komt de circulaire economie niet tot stand.

Een veilige omgang met gevaarlijke stoffen in de leefomgeving stelt ook eisen aan hoe we anticiperen en reageren op onbekende risico’s en hoe we omgaan met nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Preventie en voorzorg zijn van belang, gezien het hoge tempo waarin er nieuwe stoffen op de markt komen en gezien de toenemende productievolumes. Het beoordelen van risico’s van bepaalde stoffen is complex en de inzichten veranderen regelmatig. Wat eerst veilig werd geacht, blijkt soms later toch schadelijk te zijn. Het kan jaren duren voordat er wetenschappelijke consensus is over langetermijneffecten van stoffen.

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur heeft zich daarom afgevraagd of een veiliger omgang met gevaarlijke stoffen in de leefomgeving nodig is en welke stappen daartoe moeten worden gezet. Daarover gaat dit advies.

Problemen met gevaarlijke stoffen in de leefomgeving

De overheid heeft de afgelopen decennia maatregelen getroffen om de problemen met gevaarlijke stoffen in de leefomgeving aan te pakken. Daardoor zijn de gemeten concentraties van veel bekende stoffen verminderd. De inwerkingtreding van de Europese REACH-verordening heeft daarnaast gezorgd voor beter inzicht in eigenschappen van stoffen die door bedrijven op de markt worden gebracht. Desondanks signaleert de raad dat zich op dit moment drie problemen voordoen:

  • De verspreiding van gevaarlijke stoffen in de leefomgeving neemt de laatste jaren onvoldoende af. Er worden stoffen aangetroffen op onverwachte plekken en er doen zich onvoorziene risico’s voor. De verspreiding van gevaarlijke stoffen wordt, kortom, onvoldoende beheerst. 
  • Het risico van gelijktijdige (‘cumulatieve’) blootstelling aan verschillende stoffen neemt de laatste jaren toe. Waar voorheen het belangrijkste risico voor mens en milieu gevolg was van lokale, relatief hoge concentraties van een individuele stof, gaat het nu veel meer om diffuus verspreide mengsels van stoffen die elk afzonderlijk een lage concentratie hebben, maar tezamen een minstens zo schadelijke uitwerking kunnen hebben.
  • Met de transitie naar een circulaire economie dienen zich nieuwe vraagstukken aan bij het gebruik van gevaarlijke stoffen. Want bij hergebruik en recycling komen gevaarlijke stoffen als ‘secundaire grondstoffen’ in nieuwe productieketens terecht waarbij nieuwe blootstellingsrisico’s ontstaan. Ook kunnen niet-afbreekbare gevaarlijke stoffen zich bij veelvuldig recyclen ophopen in producten. Dit kunnen zelfs stoffen zijn die inmiddels verboden zijn.

Aanbevelingen

De raad doet in dit advies tien aanbevelingen die kunnen helpen om meer greep te krijgen op de verspreiding van stoffen in de leefomgeving, de nadelige effecten van cumulatieve blootstelling te beperken en toe te werken naar een veilige circulaire economie in 2050. Deze aanbevelingen richten zich primair op het handelen van de overheid. Maar het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving is een taak waar overheden, bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen gezamenlijk aan moeten werken. Onderstaande aanbevelingen zijn er mede op gericht om maatschappelijke partijen actiever te betrekken bij het maken van een afweging over nut en noodzaak van chemische stoffen. Dit vereist een grotere transparantie, ook gezien de beweging die moet worden gemaakt naar het veilig gebruiken van stoffen in een circulaire economie. Weten welke stoffen in welke producten zitten en welke risico’s dat meebrengt is cruciaal om veilig kringlopen te kunnen sluiten.

Aanbevelingen voor betere controle op de verspreiding van stoffen in de leefomgeving

  1. Verplicht bedrijven die (potentieel) zeer zorgwekkende stoffen in een productketen brengen om de volumestroom van deze stoffen door de gehele keten bij te houden met een track & trace-systeem. Bevoegde gezagen en de bedrijven kunnen dan ‘lekken’ in alle fasen van de keten signaleren en daarnaar handelen. Deze gegevens zijn ook van belang om een goed beeld te krijgen van de cumulatieve blootstelling in de leefomgeving.
  2. Verleen alleen nog tijdelijke milieuvergunningen, zodat bedrijven beter kunnen worden aangesproken op hun zorgplicht om de impact op de leefomgeving te minimaliseren.
  3. Maak als bevoegd gezag bij het verlenen van milieuvergunningen meer gebruik van contra-expertise, om de door bedrijven verstrekte informatie over stofeigenschappen te valideren.
  4. Versterk de kennis en capaciteit bij overheden voor beleidsuitvoering, handhaving en toezicht, opdat overheden adequaat kunnen toetsen of bedrijven genoeg doen om de impact van hun emissies op de leefomgeving te minimaliseren. Dit vereist extra geld.
  5. Bevorder de mogelijkheden voor burgers en maatschappelijke partijen om druk uit te oefenen ter vermindering van het gebruik van gevaarlijke stoffen in producten. Zorg voor meer transparantie bij bedrijven over hun omgang met en het gebruik van stoffen. Burgers en investeerders kunnen daarmee beter afgewogen keuzes maken bij aankoop- of investeringsbeslissingen.
  6. Stimuleer bedrijfssectoren om positieve lijsten te gebruiken met chemische stoffen die op een veilige manier kunnen worden gebruikt, ook in een circulaire economie.

Aanbevelingen om nadelige effecten van cumulatieve blootstelling te beperken

  1. Houd in de milieunormering rekening met het effect van cumulatieve blootstelling. Geef hiervoor als rijksoverheid handreikingen voor het bepalen van het risico van cumulatieve blootstelling bij de mens en in het milieu.
  2. Toets de effectiviteit van het beleid met een monitoringprogramma voor het meten van de toxische druk op mens, dier en milieu in gebieden waar een verhoogd risico wordt verwacht. Wanneer nadelige effecten van stoffencumulatie in de leefomgeving worden vastgesteld, kunnen de normen voor vergunningen worden aangescherpt of kan de toelating van specifieke stoffen worden heroverwogen.

Aanbevelingen om te zorgen voor veilige omgang met stoffen in de circulaire economie

  1. Agendeer in de Europese Unie de noodzaak om bij het ontwerp van stoffen en producten rekening te houden met veilig gebruik en toepassing in de gehele levenscyclus (Safe by Design). Daarvoor zijn in de risicobeoordeling aanvullende criteria nodig voor de traceerbaarheid, degradeerbaarheid en verwijderbaarheid.
  2. Onderzoek de mogelijkheden voor het invoeren van een materiaalpaspoort voor de chemische samenstelling van producten. Een materiaalpaspoort kan de basis zijn voor de informatie-uitwisseling tussen partijen in ketens en inzicht geven in de hergebruikmogelijkheden van producten en stoffen.