Reconstructie vraagt andere aanpak van provincies en rijk

De reconstructie van de zandgebieden in Oost- en Zuid-Nederland is een grote kans voor de noodzakelijke kwaliteitsimpuls van het platteland. Provincies spelen hierbij de hoofdrol, maar een aantal zaken moet wel anders worden georganiseerd. Dat schrijft de Raad voor het Landelijk Gebied in zijn advies Platteland in de steigers, dat op 27 februari aan minister Veerman, staatssecretaris Van Geel, de provincies en de VNG is aangeboden. Voor de uitvoering van de reconstructieplannen moeten rijk en provincies bindende afspraken vastleggen in prestatiecontracten. Voor de financiering moeten provincies gebiedsfondsen instellen, waarvoor niet alleen geld verkregen wordt van het rijk, de provincie zelf en de marktsector, maar ook de eigen bevolking om een financiële bijdrage gevraagd zou kunnen worden. De provincies moeten van het rijk wel de ruimte krijgen om door experimenten tot betere oplossingen te komen. Tenslotte vindt de Raad dat bij de voorbereiding van deze plannen niet alleen gesproken moet worden met belangenorganisaties, maar ook gebruik moet worden gemaakt van de ideeën van individuele bewoners en ondernemers.

De provincies gaan binnenkort hun reconstructieplannen aanbieden aan het kabinet. Daarom heeft minister Veerman van LNV aan de Raad voor het Landelijk gebied gevraagd een advies uit te brengen over de reconstructie. De Raad komt tot een aantal conclusies en aanbevelingen, die vooral te maken hebben met de manier waarop de provincies en het rijk tot nu toe hun aandeel in het reconstructieproces hebben ingevuld en naar de toekomst toe zouden kunnen invullen.

De Raad vindt dat de provincies het toekomstperspectief het best kunnen verwoorden door per gebied een integraal plan op te stellen dat gericht is op zowel economische, ecologische, sociaal-culturele, ruimtelijke als leefbaarheidaspecten. Het rijk en de afzonderlijke provincies maken in prestatiecontracten afspraken over wat er moet gebeuren en wie dit zullen uitvoeren met sancties wanneer deze afspraken niet worden nagekomen. Gebiedscommissies nieuwe stijl vormen in dit proces de verbindende schakel met tastbare initiatieven in de regio.

De Raad constateert dat de gesprekken over de Reconstructie vooral plaatsvinden in vergaderkamers tussen overheden en vertegenwoordigers van maatschappelijke en brancheorganisaties. De veranderingen op het platteland zijn echter vooral het gevolg van beslissingen en gedrag van de bewoners van het reconstructiegebied. De Raad vindt dat daarom in de reconstructie vooral gebruik gemaakt moet worden van de natuurlijke veranderingen op het platteland, zoals de autonome krimp van de agrarische sector. Daarnaast moet ook de energie en ideeën die leven bij bewoners, individuele grondeigenaren en potentiële investeerders beter benut worden. Naast de vergadertafel is daarom in dit proces dus ook de keukentafel van belang. Om hier beter op in te spelen kunnen provincies gebiedsmakelaars aanstellen om een initiërende en stimulerende rol te vervullen.

De Raad adviseert provincies om regionale gebiedsfondsen in te stellen en het geld hiervoor te verkrijgen via subsidies van rijk, provincie en bijvoorbeeld uit de opbrengsten van de 'ruimte voor ruimte regelingen'. Partners in dit proces zijn marktsector, banken en maatschappelijke en brancheorganisaties. Verder adviseert de Raad provincies en waterschappen om voor de financiering van de eigen reconstructiewensen in een gebied een verplichte reconstructiebijdrage te vragen die gebruikt kan worden om de kwaliteit van het gebied te verhogen. Met een relatief gering bedrag per gezin, gebouw of onderneming kan een groot effect worden bereikt. Om partijen voor deze zaken te interesseren biedt per regio de aanstelling van een financieel coördinator met armslag en vertrouwen mogelijkheden. Zo'n financieel coördinator moet in nauw overleg met de gebiedsmakelaar handelen.

De Raad vindt dat rijk en provincies op korte termijn moeten onderzoeken of in enkele geselecteerde reconstructiegebieden via een experiment de doelen van generieke wetgeving bij bestaande agrarische bedrijven ook te bereiken zijn met een andere wijze van werken, zoals goede omgevingsinpassing en innovatieve milieutechnische maatregelen. Om dergelijke experimenten mogelijk te maken vraagt de Raad de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM om de wetgeving zodanig aan te passen daardoor ruimte wordt gecreëerd om met ideeën van de werkvloer ervaring op te doen.