Regionaal openbaar vervoer is van groot maatschappelijk belang. Het regionaal openbaar vervoer draagt bij aan de vitaliteit en attractiviteit van met name dichtbevolkte gebieden die te maken hebben met ruimtegebrek, congestie en onder druk staande leefbaarheid, zoals de Randstad. Dat is door het Kabinet onderkend in het Regeerakkoord "Samen werken, samen leven". De Wet Personenvervoer 2000 beoogt door marktwerking het openbaar vervoer aantrekkelijker te maken. Dat is weliswaar voor een deel gelukt, maar het regionaal openbaar vervoer is voor grote groepen mensen nog steeds niet aantrekkelijk genoeg. De aanbesteding van vervoerconcessies in het kader van deze wet heeft vaak tot meer efficiëntie en een hogere kostendekkingsgraad geleid. Vervoerondernemingen zien echter nog al te vaak de overheden, en niet de reizigers als hun klant. In toenemende mate leidt dat tot een vorm van marktbureaucratie: concessieafspraken, waarin – overigens met de beste bedoelingen – gedetailleerd de dienstverlening in het openbaar vervoer wordt vastgelegd, maar die onvoldoende op de behoeften van (potentiële) reizigers aansluiten.
Provincies en stadsregio’s moeten vervoerondernemingen de ruimte geven om zelf te bepalen welke openbaarvervoerdiensten zij aanbieden, met welke kwaliteit en tegen welke prijs. Provincies en stadsregio’s moeten dan niet langer de vervoerondernemingen direct subsidiëren, maar, indien nodig, subsidie verstrekken aan reizigers. Met de OV-chipkaart is het mogelijk groepen reizigers korting te geven bij gebruik van bus, tram of metro, terwijl de vervoeronderneming de door haar vastgestelde prijs ontvangt voor de geleverde diensten.
Om de sociale functie van het regionaal openbaar vervoer te borgen moet de dienstverlening wel voldoen aan een bepaald minimumniveau van bereikbaarheid van locaties en van (financiële) toegankelijkheid.
Hoewel dat nog niet gebruikelijk is, kan bij de aanbesteding van een concessie worden afgesproken om beperkt ruimte te geven voor concurrentie. Een OV-aanbieder die een gat in de markt ziet, zou de mogelijkheid moeten krijgen om – naast de concessiehouder - diensten aan te bieden.
Vervoerondernemingen moeten de geboden ruimte benutten door zich als echte ondernemer te concentreren op de dienstverlening aan reizigers. Daarvoor moeten ze innoveren en investeren. Om dit te ondersteunen adviseert de Raad langere concessieperiodes mogelijk te maken. Om de vervoerondernemingen ook tijdens de concessieperiode scherp te houden, toetsen provincies en stadsregio’s tussentijds de geleverde prestaties, uitgedrukt in klanttevredenheid, reizigersgroei en marktaandeel. Vervoerondernemingen worden met de voorstellen van de Raad, die passen binnen de huidige wet- en regelgeving, uitgedaagd om creatief en innovatief nieuwe diensten te ontwikkelen. Zo wordt het regionaal openbaar vervoer voor veel meer reizigers een aantrekkelijk alternatief.