Tien voor de toekomst

De raad geeft 10 'agendapunten' voor het beleid voor de 21e eeuw, w.o. functieverbreding van het landelijk gebied, meersporenontwikkeling landbouw, aflossen milieuhypotheek, verbinding internationale met regionale oriëntatie en ruimte voor ontwikkeling 'van binnenuit'.

Samenvatting

Met het advies 'Tien voor de toekomst' richt de Raad voor het Landelijk Gebied zich - op verzoek van de minister van LNV - op de hoofdpunten van het beleid voor het landelijk gebied in de 21e eeuw. De raad komt niet met de zoveelste verkenning of scenario-studie, maar maakt van dergelijke publicaties juist gebrúík om te komen tot de beschrijving van een toekomstbeeld dat een mengsel is van wens en verwachting, een 'realistisch wensbeeld' zogezegd. Op grond van dat beeld - dat weliswaar geen droombeeld is maar dat zeker ook niet als vanzelfsprekend zonder enig beleid tot stand zal komen - formuleert de raad 'agendapunten' voor het beleid in de volgende eeuw.

De raad geeft onder meer aan dat het landelijk gebied een bredere functie voor de samenleving kan en móet krijgen: naast de landbouw kunnen andere nuts- en productiefuncties worden ontwikkeld en bovendien kunnen bepaalde vormen van niet aan het landelijk gebied gebonden bedrijvigheid wel degelijk in dat gebied passen en worden gevestigd. 

Voor de landbouw ziet de raad een beleid met meerdere sporen. Enerzijds vindt een brede ontwikkeling naar multifunctionele bedrijven plaats, bedrijven die de agrarische productie combineren met de verwerking van producten, landschapszorg, recreatie of andere vormen van bedrijvigheid die op één of andere manier aan het landelijk gebied zijn gekoppeld. Aan de andere kant is er plaats voor een (verdere) ontwikkeling van hooggespecialiseerde, kapitaal- en kennisintensieve bedrijven die niet zijn gebonden aan zeer grote oppervlakten. Dat zijn bedrijven met een expliciete productiedoelstelling, waaronder met name ook bedrijven die toeleverend zijn voor productiebedrijven elders in de wereld. Voor de ontwikkeling van grootschalige grondgebonden landbouwbedrijven, die het in de internationale verhoudingen steeds meer moeten hebben van omvang, efficiëntie en massaproductie, ziet de raad in Nederland steeds minder ruimte. 

Internationale en regionale oriëntatie moeten volgens de raad niet als tegenstelling worden gezien maar met elkaar worden verbonden. Het streven naar regionale identiteit is een gezonde manier om een eigen plaats in de turbulente wereldorde te creëren, ook in economisch opzicht.

De ontwikkeling van de landbouw en de verdere versterking en verbreding van de plattelandseconomie zullen binnen alle noodzakelijke milieurandvoorwaarden moeten plaatsvinden, terwijl tegelijkertijd de bestaande 'milieuhypotheek' door een grootscheepse sanering wordt afgelost. De raad stelt zich voor dat het landelijk gebied op milieugebied uiteindelijk vooróp moet lopen, met het oog de waarden de er zijn te verdedigen en de directe afhankelijkheid van de vernieuwde plattelandseconomie van de kwaliteit van de omgeving. 

Bij de verbreding en versterking van de plattelandseconomie moet bovendien de waarde van het landelijk gebied voor natuur en recreatie blijven bestaan en moeten de werkelijk onvervangbare waarden worden benoemd en beschermd. 

De raad meent dat de noodzakelijke veranderingen in het landelijk gebied voor een belangrijk deel van binnen uit moeten en kúnnen komen: het 'human capital' is aanzienlijk. Dat moet worden benut en daar moet ook in worden geïnvesteerd: in mensen en in kwaliteit. 

De raad heeft het advies in augustus 1997 uitgebracht.