Wonen met zorg

Bepalend voor het toekomstbeeld is dat de behoefte van ouderen en andere doelgroepen aan huisvesting, zorg en dienstverlening het uitgangspunt moet zijn, waaruit het aanbod van deze voorzieningen dient te volgen. Op grond van die behoefte is volgens de Raad een kwalitatief en kwantitatief voldoende gedifferentieerd aanbod aan woonzorgcombinaties noodzakelijk, zowel in de huur- als in de koopsector. Die verwachting wordt onderbouwd door de verschillende onderzoeksgegevens en bestuurlijke praktijkervaring.

Samenvatting

Op 15 april 1997 vroeg Staatssecretaris Tommel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de VROM-raad om advies in het kader van het Stappenplan scheiden wonen/zorg. Het was voor de Raad niet mogelijk om te voldoen aan het verzoek van de Staatssecretaris om voor 1 juli 1997 een afgewogen advies of een advies op hoofdlijnen uit te brengen. Daarom bracht de Raad op 2 oktober 1997 eerst een interim-advies uit, waarin hij een aantal mogelijke richtingen uitzet voor de oplossing van het beleidsvraaagstuk, en waarin aangegeven wordt welke onderwerpen in de vervolgperiode nadere aandacht behoeven. Vervolgens heeft de Raad zich gewijd aan de voorbereiding van een eindadvies. Hierbij heeft hij regelmatig en intensief contact gehad met de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, die eveneens een advies heeft voorbereid. Tevens heeft de Raad een opinieonderzoek laten verrichten naar de woonwensen van ouderen.

De Raad bracht op 23 januari 1998 zijn eindadvies ‘Wonen met zorg’ uit aan de Staatssecretaris, met de volgende hoofdlijn.
Als gevolg van de vergrijzing zal een toenemend aantal ouderen vragen om gepaste zorg en dienstverlening gecombineerd met volwaardige huisvesting. Dit geldt ook voor chronisch zieken en gehandicapten. Om hen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen dient de behoefte aan voorzieningen het uitgangspunt te zijn voor het aanbod. Daartoe zijn nieuwe combinaties in het aanbod van wonen, zorg en dienstverlening noodzakelijk. Deze worden gekenmerkt door vergaande samenwerking tussen zorginstellingen en de exploitanten van huisvesting: woningcorporaties, particuliere verhuurders en ook eigen woningbezitters. Omdat tevens aandacht aan de woonomgeving geschonken moet worden, is er ook een taak voor de gemeenten. De Rijksoverheid zal de aanspraken van burgers op huisvesting, zorg en dienstverlening op adequate wijze moeten vastleggen. Om de nieuwe samenwerkingsvormen mogelijk te maken dient het Rijk voorts een - tijdelijk - stimuleringsfonds van ƒ 1,5 miljard in te stellen. Bestaande verzorgingstehuizen worden omgebouwd tot woonzorgcombinaties dan wel verpleegunits.

De bewindslieden van VWS en VROM hadden de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg en de VROM-raad advies gevraagd naar aanleiding van de overgang van de verzorgingshuizen naar de AWBZ. De Tweede Kamer had zich in de discussie over de toekomst van de verzorgingshuizen namelijk uitgesproken om wonen en zorg te onderscheiden en waar mogelijk te scheiden. Er zal beter aangesloten moeten worden bij een reeds langer bestaande ontwikkeling, waarin aan mensen die in hun dagelijks leven van hulp afhankelijk zijn, de mogelijkheid wordt geboden zolang mogelijk in de eigen woonsituatie te blijven en daar ook hulp te ontvangen. Ook kan op deze wijze tegemoet gekomen worden aan de wensen van de groeiende groep ouderen. De beide Raden hebben daartoe de mogelijkheden onderzocht en een ontwikkelingstraject geschetst waarlangs tot de gewenste situatie kan worden gekomen. Nauwe samenwerking tussen zorgaanbieders en woningexploitanten (zoals de corporaties) is daartoe noodzakelijk, maar ook met degenen die diensten verlenen. Ook zullen de gemeenten bij de samenwerking moeten worden betrokken vanuit hun verantwoordelijkheid voor de woonomgeving. Daarbij gaat het om zaken als de bereikbaarheid, de toegankelijkheid en inrichting, als ook de - sociale - veiligheid. Een tijdelijk stimuleringsfonds moet deze samenwerking bevorderen.

Uit dit stimuleringsfonds moeten de kosten worden gedekt voor onder andere bouwkundige aanpassingen van bestaande woningen, kosten voor de aanpassing van de woonomgeving en voor de bekostiging van zaken die niet duidelijk tot een van de beleidsterreinen van volkshuisvesting, gezondheidszorg of dienstverlening behoren. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld gemeenschappelijke ruimten en een centrale keuken.

De raden benadrukken het belang van een groter aanbod van geclusterde woonvormen waar mensen zo normaal mogelijk kunnen wonen en dienstverlening en zorg krijgen. Van dergelijke moderne 'woonzorgcentra' zijn in ons land al een aantal voorbeelden bekend zoals de huizen van de stichting Humanitas in Rotterdam. De bewoner huurt of koopt de woning en behoudt zeggenschap over de eigen leefruimte. Hij wordt niet opgenomen in een instituut, maar heeft toch zorggarantie en een dienstencentrum in de nabijheid. Door mensen met een handicap of chronische ziekte in elkaars nabijheid te laten wonen - dat hoeven niet alleen ouderen te zijn - kunnen zaken als maaltijdvoorziening, alarmering, bescherming, speciaal vervoer doelmatig worden georganiseerd.

Belangrijk aandachtspunt is de betaalbaarheid van de woonzorgcentra, met name voor diegenen die gelet op hun inkomenspositie aangewezen zijn op individuele huursubsidie. Zij moeten ervan verzekerd zijn ook in de toekomst ihs te ontvangen. Overigens zal een groeiend aantal ouderen zelf de financiële gevolgen van hun woonwensen kunnen betalen, maar daardoor mogen zij niet hun aanspraken op zorg en dienstverlening verliezen.

In de adviezen worden voorstellen gedaan over de wijze waarop de samenhang tussen het wonen, de zorg en de dienstverlening gestalte moet krijgen en hoe het aanbod gecoördineerd moet worden. Om voor het integrale aanbod in aanmerking te komen zal er een integrale indicatiestelling en toewijzing moeten plaats vinden waarbij niet alleen de zorg, maar ook de woonruimteverdeling en de dienstverlening een plaats hebben. Op lokaal niveau zullen afspraken tussen de betrokken partijen (woningcorporaties, zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars) moeten worden gemaakt. De verantwoordelijkheid op regionaal niveau voor de inzet van middelen uit de drie beleidssectoren zou, al naar gelang de situatie, moeten worden ingevuld door centrumgemeente of provincie. De rijksoverheid ziet toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

Bestaande tussenvoorzieningen zoals verzorgingshuizen moeten worden omgevormd tot ofwel verpleegunits ofwel woonzorgcentra. Op dit moment bieden verzorgingshuizen weliswaar wonen, zorg en dienstverlening geclusterd aan maar in de toekomst zullen meer keuzemogelijkheden geboden moeten worden voor de huisvesting en zal de zorg en dienstverlening meer "op maat" moeten worden gesneden. De verpleegbehoeftigen zullen verpleging aangeboden krijgen met daaraan gekoppeld "verblijf" in een verpleegunit. Om tot verantwoorde keuzen te komen, pleiten beide raden voor een overgangtraject. Transformatie naar de gewenste situatie zal ongeveer 12 jaar in beslag nemen. Waar geen inhoudelijke en financiële belemmeringen aanwezig zijn, kan nu al scheiden van wonen en zorg worden gerealiseerd.