Haasten en onthaasten in de stedelijke herstructurering

Om tal van redenen is er stagnatie in de herstructurering van stedelijke woonmilieus. Het is een zeer complex proces met een veelvoud van partijen. Naar het oordeel van de raad is de stagnatie onder meer te herleiden tot de te hoge kwantitatieve ambities van de rijksoverheid die sterk top down zijn ingezet en die herstructurering in hoge mate als een ingreep van sloop en verkoop van woningen definiëren. De raad pleit voor herstructurering met een zeer gedifferentieerd product en voor een differentiatie in tempo. In sommige gebieden is de herstructurering een urgente zaak, in andere gebieden is dit minder het geval. Niet alles kan en moet tegelijkertijd.

Samenvatting

Aanleiding

In augustus 2001 vroeg de staatssecretaris van VROM mondeling aan de raad om in 2002 te adviseren over de stagnatie van de stedelijke vernieuwing. Dit onderwerp stond hoog op de politieke agenda. De nota ‘Mensen, wensen, wonen’ kent hoge ambities ten aanzien van de verhoging van de kwaliteit van het wonen in de stad. Met de regio’s is hier in de zogenoemde ‘tweede verstedelijkingsronde’ over gesproken. Er was er een Taskforce Woningbouwproductie ingesteld om de stagnatie in de woningbouwproductie te onderzoeken en aanbevelingen te geven voor verhoging van het tempo. Om duidelijk te krijgen of de ambities van de stedelijke vernieuwing ook gefinancierd kunnen worden, was daarnaast ook een commissie ‘kosten en kostendragers’ ingesteld.

Op 25 maart 2002 ontving de raad de schriftelijke adviesaanvraag. Hierin vraagt de staatssecretaris aandacht te besteden aan het tempo en daaraan gerelateerde zaken zoals de werking van de woningmarkt en het sturingsvraagstuk. Bij dit laatste worden zaken genoemd als vereenvoudiging van procedures en regelgeving, participatie van partijen, het vraagstuk van integraliteit versus tempoverhoging en de rol van de woningcorporaties.

Kern van het advies

Het advies ‘Haasten en onthaasten in de stedelijke herstructurering’ is op 1 november 2002 aangeboden aan de minister van VROM. Het advies geeft aan dat stedelijke herstructurering terecht hoog op de agenda staat, maar niet overal hetzelfde moet worden aangepakt. Er zijn grote verschillen tussen en binnen de steden. Er is dus een op de wijk toegesneden aanpak nodig. Ook het tempo moet hierin passen. In sommige gebieden is de herstructurering een urgente zaak, in andere gebieden is dit minder het geval. Niet alles kan en moet tegelijkertijd. Het advies pleit voor een gedifferentieerde en genuanceerde aanpak van onderop.

De noodzaak voor tempo

Het Rijk maakt nog onvoldoende onderscheid in de noodzaak om tempo te maken.
Alle nadruk op ‘tempo-tempo’ leidt de aandacht af van de inhoud van de herstructurering en waar het beleid toe dient. Vaak is er nog een klassieke benadering van de herstructurering: een top down-aanpak, een sterke nadruk op duurder woningaanbod en het toewerken naar een gemengde wijkbevolking die het stedelijk gemiddelde benadert. De situatie in de wijken echter vraagt om een moderne benadering: niet het aanbod maar de vraag uit de wijk staat centraal, met een nadruk op keuzemogelijkheden, op verschil en identiteit en een bottom up-aanpak. Hierdoor zal de herstructurering een gedifferentieerd product opleveren: woningen in allerlei maten, kwaliteiten en prijzen.

Stagnatie in de herstructurering

De stagnatie in de stedelijke herstructurering is om tal van redenen opgetreden. Het is een complex proces waarin veel partijen betrokken zijn. De rijksoverheid wil dat er in de steden veel woningen gesloopt worden en veel huurwoningen worden verkocht. Dit zijn ambities die twee jaar geleden zijn vastgesteld in de nota Wonen. Inmiddels zijn de omstandigheden veranderd en zijn deze ambities niet haalbaar. De stagnatie is ook te herleiden tot de te hoge cijfermatige ambities van een aantal jaren terug. Daarbij komt dat de rijksoverheid de herstructurering te veel ziet als een zaak van slopen en verkopen.

Woningmarkt

Dat de woningmarkt gespannen is, is geen reden om de herstructurering stop te zetten. Velen op de huurmarkt vragen iets beters. De ruimte op de woningmarkt moet maximaal benut worden en de nieuwbouw moet veel diverser zijn samengesteld dan alleen dure koopwoningen. Er moet ook goedkoop worden gebouwd om in te spelen op de woningvraag.

Prioriteitswijken

De lijn van ‘haasten en onthaasten’ leidt ertoe dat prioriteiten gesteld moeten worden. De rijksoverheid zou (ongeveer) vijftig prioriteitswijken moeten vaststellen waar tempo wordt gemaakt en veel geïnvesteerd wordt. Voor deze wijken moet een aparte voorziening getroffen worden. Hiervoor is subsidie uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing niet voldoende. Daarom is de oprichting van een Investeringsmaatschappij Stedelijke Vernieuwing een goede zaak die in de prioriteitswijken investeringen stimuleert.

Investeringsmaatschappij Stedelijke Vernieuwing

De Investeringsmaatschappij Stedelijke Vernieuwing betrekt middelen van de rijksoverheid en van de woningcorporaties. De woningcorporaties worden gevraagd in de herstructureringsopgave te investeren. Dit kan doordat corporaties in het eigen bezit investeren of - onder nadere voorwaarden - in dat van andere corporaties. Daarnaast kunnen corporaties ook aandelen in de Investeringsmaatschappij kopen. Als geen van deze drie varianten wordt gevolgd, dan wordt een vermogensafhankelijke heffing opgelegd waarvan de opbrengsten bestemd zijn voor de Investeringsmaatschappij. Zo blijft het maatschappelijk vermogen van de woningcorporaties bestemd voor de opgave van verbetering van de woonkwaliteit.

ISV

Vanwege het grote maatschappelijke belang zijn bezuinigingen op het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) ongewenst. De middelen moeten verdeeld worden over de Investeringsmaatschappij en over de regio’s van Nederland die daarmee regionale programma’s van woning- en wijkverbetering kunnen stimuleren. Ook met wijkontwikkelingsmaatschappijen, herstructureringszones en specifiek fiscaal instrumentarium kan de herstructurering bevorderd worden.

Reactie en doorwerking

Op 6 december 2002 heeft de raad overleg gehad met minister van VROM over het advies. In het gesprek waren drie punten onderwerp van gesprek: doorstroming, matching en de selectie van 50 wijken. De minister geeft hierin aan dat het model van de Investeringsmaatschappij interessant is, en dat hij de corporaties tijd wil geven hierover in eigen kring na te denken. De minister geeft aan de wijken snel aan te willen wijzen, maar denkt daarbij aan 50 voorbeeldwijken binnen het G30-verband (ISV-kader). Het advies zal bij de verdere beleidsontwikkeling betrokken worden. Het advies is daarnaast ter sprake gekomen tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van VROM door de Tweede Kamer op 12 november 2002. Een groot aantal partijen heeft de wens aangegeven om de financiële reserves van rijke corporaties in te zetten om armere corporaties bij te staan. Hiertoe is een motie aangenomen die op 28 november 2002 is ingediend. Hierin verzoekt de Kamer de regering om de corporatiesector op te roepen om binnen zes maanden met voorstellen te komen om de vermogensoverschotten via verevening te activeren, en hierover uiterlijk juni 2003 aan de Kamer te rapporteren. Ook is een voorstel opgenomen tot wijziging van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV), waarin een regeling wordt voorgesteld om bedoelde overschotten te verevenen. De stemming over de motie is uitgesteld naar januari 2003.

Publiciteit

Op de partnerbijeenkomst van het Kenniscentrum Stedelijke Vernieuwing (KEI) op 4 november 2002 stond het advies in de belangstelling. De bezoekers konden alvast kennisnemen van de conclusies uit het advies. Ook op de praktijkdag Stedelijke Vernieuwing van het Landelijke Samenwerkingsverband Achterstandsgebieden is het advies gepresenteerd. Duidelijk is dat het advies niet alleen midden in een politiek debat staat, maar ook in een maatschappelijk debat over de stedelijke herstructurering. Tal van organisaties hebben hun visie tussentijds gegeven op de voortgang van de stedelijke vernieuwing en op mogelijkheden om het tempo te verhogen. Genoemd kunnen worden de brieven en documenten van de VNG, de NEPROM, de Woonbond en Aedes. Met een aantal organisaties is tussentijds overleg gevoerd (bilateraal of in een rondetafelgesprek). Een voorbeeld is het gesprek met het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) over de Investeringsmaatschappij. In de landelijke en regionale dagbladen is ruim aandacht besteed aan het advies. In de tijdschriften ‘Vitale Stad’, ‘Tijdschrift voor de Volkshuisvesting’ en ‘Building Business’ zijn artikelen over het advies gepubliceerd.