Werken aan Wadden-weten

In verschillende recente publicaties (onder andere in Ruimte voor de Wadden en het concept Investeringsplan Waddenfonds) is aangegeven dat er in het Waddengebied te weinig aandacht is voor de coördinatie van onderzoek en de integratie van kennis. Dit leidt tot versnippering en onvoldoende beschikbaarheid en toepasbaarheid voor beleid en bestuur. Verder ontbreekt het aan voldoende afstemming tussen vraag en aanbod van kennis en is de onderzoeksprogrammering daar in onvoldoende mate op gericht. In het bijzonder is er onvoldoende kennis over de samenhang tussen de betekenis als natuurgebied, de belevingswaarde en de sociaal-economische positie van de bewoners. 

Deze constateringen hebben ertoe geleid dat Minister Dekker van VROM eind 2004 aan de Commissaris van de Koningin van de Provincie Fryslân, de heer Nijpels, heeft verzocht om een plan van aanpak voor de oprichting van een Waddenacademie bij haar in te dienen.

Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft de Raad voor de Wadden het wenselijk geacht aan de Minister van VROM dit ongevraagde advies uit te brengen over de wijze waarop de kennishuishouding van het Waddengebied kan worden verbeterd en over de vraag of de oprichting van een Waddenacademie hieraan een bijdrage kan leveren. De mogelijke rol van een Waddenacademie op het gebied van ontsluiting van kennis, onderwijs, (publieks)voorlichting en fondsverwerving is in dit advies meegenomen.

De problemen in de kennishuishouding zijn deels van inhoudelijke en deels van organisatorische aard. De inhoudelijke knelpunten betreffen de feitelijke lacunes in kennis van het Waddengebied, zoals die in verschillende adviezen en rapporten worden opgesomd. De organisatorische problemen uiten zich in de te geringe efficiency van de inzet van middelen en mensen, de ontoereikende benutting van beschikbare kennis en het ontbreken van een gemeenschappelijke visie op het gewenste kennisniveau. In het voorliggende advies is gekozen voor een benadering die uitgaat van de gesignaleerde knelpunten. Op basis van een inhoudelijke analyse is aangegeven wat de knelpunten zijn en welke oplossingsrichtingen er zijn. Hierbij is rekening gehouden met meer algemene beperkingen, zoals het gewicht van wetenschappelijke kennis in politieke besluitvormingsprocessen en de stuurbaarheid van fundamenteel onderzoek.

Verder is uitgegaan van de in de brief van de Minister aan de heer Nijpels verwoorde randvoorwaarden betreffende het beschikbare budget en het streven om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande structuren.

De Raad heeft een analyse uitgevoerd die uitgaat van een indeling van het onderzoek in drie taakvelden: fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en monitoring. In de hierna geschetste aanpak per onderzoekstaak is nadrukkelijk gekozen voor het versterken van de kennishuishouding binnen de bestaande structuren en organisaties.

Wat betreft het fundamentele onderzoek formuleert een kennisplatform (de Waddenacademie) de Waddenspecifieke onderzoeksthema's. Naar de mening van de Raad is de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) bij uitstek geschikt om het benodigde onderzoek uit te (laten) voeren in de vorm van tenders in nieuwe of bestaande onderzoeksprogramma?s. De NWOprogrammacommissie staat dan garant voor de wetenschappelijke kwaliteit én voor het aansluiten op de vragen, zoals die zijn aangereikt door de Waddenacademie. De programmacommissie legt verantwoording af aan de Waddenacademie.

Om het toegepaste onderzoek in het Waddengebied te structureren en de doorwerking te optimaliseren adviseert de Raad een kennisnetwerk op te zetten waarin 'deskundige' gebruikers en onderzoekers nauw samenwerken. Een dergelijk netwerk bestaat al 15 jaar ten behoeve van de uitvoering van het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN). In dit netwerk werken onderzoekers en deskundigen vanuit beleid en beheer in deskundigenteams samen aan de ontwikkeling van kennis en de doorwerking ervan in de dagelijkse praktijk. De teams evalueren de resultaten en verspreiden de kennis onder belanghebbenden. De langere termijn programmering voor de deskundigenteams kan worden ondergebracht bij de Waddenacademie, die vervolgens ook over het toegepaste onderzoek verantwoording af legt aan de betrokken bestuurders in het Waddengebied.

De Raad adviseert om een verbetering van de afstemming tussen de verschillende uitvoerders van monitoring-programma's,tussen uitvoerders en gebruikers en tussen uitvoerders en interpreteerders/onderzoekers te bewerkstelligen. Omdat er geen goed inzicht is in de belangrijkste te nemen stappen, wordt voorgesteld om eerst de monitoringbehoeften en -problemen Waddengebiedbreed in beeld te laten brengen door een onafhankelijk instituut. Een dergelijke analyse moet voorstellen opleveren voor een duurzame opzet van de monitoring, het bijbehorende organisatiemodel en de mogelijke financiering. De analyse moet worden beoordeeld door de Waddenacademie (het kennisplatform), resulterend in voorstellen voor de gewenste vervolgstappen. Het monitoringonderzoek blijft onder verantwoordelijkheid van de organisaties die daarvoor nu ook de verantwoordelijkheid dragen. Dit betekent dat de (interne) coördinatie en afstemming ook voor een belangrijk deel binnen de onderscheiden structuren plaatsvindt.

De Raad adviseert om de rol van de Waddenacademie in kennishuishouding van het Waddengebied af te bakenen en in te perken tot de vraagstukken rond de kennisbehoefte, het omgaan met beschikbare kennis en lacunes in kennis.
Onderwijs, ontsluiting van kennis, (publieks)voorlichting en fondsverwerving behoren daarmee niet tot de (directe) taken van de academie.

In relatie tot het onderwijs blijft het volgens de Raad onduidelijk in hoeverre en op welke wijze bestaande instellingen hun onderwijsrol met betrekking tot het Waddengebied niet in voldoende mate zouden vervullen. Op deze punten is een meer uitgebreide inventarisatie nodig, alvorens eventuele maatregelen kunnen worden voorgesteld.

Verbetering van de ontsluiting van kennis is volgens de Raad feitelijk een kwestie van een eenmalige investering vanuit het Waddenfonds in de opzet van een brede, duurzaam beheerbare databank bij een bestaand instituut in de Waddenregio.
De Raad gaat er vanuit dat met behulp van financiële ondersteuning vanuit het Waddenfonds de ontsluiting (dit kan ook een 1-loketfunctie zijn) kan worden gerealiseerd, waarna de betreffende instelling de verantwoordelijkheid krijgt om het beheer van de ontsluiting uit eigen middelen in stand te houden.

Wat betreft de voorlichting van het brede publiek ziet de Raad een extra inspanning vanuit het Waddenfonds als een van de mogelijkheden voor versterking van bijvoorbeeld bezoekerscentra en InterWad. De Raad ziet hierin geen taak voor de Waddenacademie.

Het aanboren van extra financiële bronnen is volgens de Raad een activiteit die niet past bij de voorgestelde rol en positie van de Waddenacademie, en betreft bovendien een activiteit die de betrokken organisaties heel goed zelf (kunnen) invullen.

De Waddenacademie vormt met de hiervoor geschetste rol en positionering een kennisplatform dat wordt gevormd door personen die op basis van hun kennis, ervaring en gezag hiervoor worden benaderd. Behalve onderzoekers zullen dat ook mensen zijn met kennis op het gebied van beleid, bestuur en de gebruiksfuncties in het Waddengebied.

De Raad concludeert dat zijn advies over de rol van een Waddenacademie goed aansluit op de inhoud van de brief van de Minister aan de heer Nijpels. De voorstellen passen goed binnen de financiële randvoorwaarden van de Minister en binnen het streven de knelpunten in de kennishuishouding zoveel mogelijk binnen de bestaande structuren op te lossen. Het advies van de Raad wijkt op onderdelen af van de invulling die wordt beoogd in het Vijfstappenplan, het advies ter voorbereiding van de Waddenacademie waarmee de heer Nijpels heeft voldaan aan het verzoek van de Minister. Wel past het onderhavige advies naar de mening van de Raad binnen de verdere uitwerking van de academie zoals die in het Vijfstappenplan is voorgesteld, zij het dat het merendeel van de stappen aanmerkelijk eenvoudiger van opzet kan zijn.