Van uitzonderlijke en universele betekenis

Onteigening moet vaker ingezet worden bij grondverwerving voor natuur. De aanleg van natuur gaat langzamer dan afgesproken. De noodzakelijke versnelling is mogelijk door grond te onteigenen en grondeigenaren daarvoor volledig schadeloos te stellen. Dat stelt de Raad voor het Landelijk Gebied in zijn advies ‘De mythologie van onteigening’. Onteigening wordt veel toegepast voor woonwijken, bedrijventerreinen, wegen en spoorlijnen maar niet voor natuur. Vooral emotionele overwegingen houden onteigening voor natuur tegen. De feitelijke nadelen van onteigening zijn beperkt.

De raad rekent in zijn advies af met de mythen dat onteigening nadelig is voor de landbouw, grondverwerving alleen maar vrijwillig mag, de grondprijs omhoog wordt gestuwd en de kosten van onteigening onbetaalbaar zijn. De Onteigeningswet maakt behalve gerechtelijke onteigening ook samenwerking mogelijk tussen burgers en overheid om bij grondverwerving volledige schadeloosstelling te krijgen. Maar onteigening wordt vooral negatief geassocieerd met het afpakken van eigendom. Juist de mogelijkheid tot volledige schadeloosstelling wordt steeds belangrijker om de Ecologische Hoofdstructuur te realiseren. De raad adviseert bestuurders en volksvertegenwoordigers bij rijk en provincie de afweging tussen publieke en private belangen voor natuur net zo te maken als voor wonen, werken en infrastructuur. Bij ‘rode’ bestemmingen wordt het argument dat je mensen onteigening ’niet kunt aandoen’, niet vaak gehoord. De inzet van het onteigening voor natuur dient gebaseerd te worden op rationele overwegingen en niet op mythen.

Samenvatting

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de Raad voor Cultuur en de Raad voor het Landelijk Gebied gevraagd te adviseren over welke erfgoederen (gebouwde monumenten, archeologische monumenten, cultuurlandschappen, natuurgebieden) in aanmerking komen voor de tentatieve lijst Werelderfgoed.

In 1972 aanvaardde de Algemene Conferentie van de UNESCO de Werelderfgoedconventie: de overeenkomst ter bescherming van het wereld cultureel en natuurlijk erfgoed. Het meest in het oog springende onderdeel van deze internationale overeenkomst is de mogelijkheid om cultureel en natuurlijk erfgoed van outstanding universal value voor te dragen voor plaatsing op de Lijst van het Werelderfgoed van UNESCO. Om voordrachten te kunnen doen voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst stellen state parties eerst tentatieve lijsten op. Nederland heeft in 1994 en 1995 twee afzonderlijke lijsten vastgesteld voor archeologisch erfgoed en gebouwde monumenten. Voor natuurlijk erfgoed is nog geen tentatieve lijst vastgesteld. Bij de herziening van de tentatieve lijst is het van belang ook het natuurlijk erfgoed van Nederland in de afwegingen te betrekken. In het gezamenlijk advies ‘Van uitzonderlijke en universele betekenis’ concluderen beide raden ook dat Nederland zich terughoudend dient op te stellen bij het voordragen van cultureel erfgoed voor de Werelderfgoedlijst. Dan blijft er voldoende ruimte over voor het werelderfgoed in niet-westerse landen dat nog onvoldoende wordt beschermd. Ook zou Nederland de plaatsing van monumenten, cultuurlandschappen en natuurgebieden uit niet-westerse landen actief moeten ondersteunen. Ondersteuning van de nominatie van natural sites in niet-westerse landen zou meer prioriteit moeten krijgen, bijvoorbeeld voor natuurlijk erfgoed dat via vogelroutes in verbinding staat met Nederlandse (mixed) sites. De adviesraden pleiten er voor om het Netherlands Funds-in-Trust ook na 2008 te continueren. Het rijk dient zijn eindverantwoordelijkheid te nemen voor het beheer en instandhouding van werelderfgoed binnen de Nederlandse territoriale grenzen. Naast een structurele financieringsgarantie, zouden waar mogelijk ook incidenteel voor monumentenzorg beschikbaar gestelde middelen ingezet moeten worden om financiële knelpunten in het beheer van werelderfgoed op te lossen.

Het advies ‘Van uitzonderlijke en universele betekenis’ is op 10 mei 2007 aangeboden aan ministers Plasterk (OCW) en Verburg (LNV).

Reactie

Op 15 augustus 2007 onderschreef de minister van Cultuur, Onderwijs en Wetenschap mede namens de minister van LNV, het belang van de door de raden geformuleerde ambities. In het streven naar een evenwichtige en geloofwaardige Lijst van Werelderfgoed vinden de ministers ook na 2007 een terughoudend Nederlands nominatiebeleid gepast. Dit betekent dat bij herziening van de Voorlopige Lijst uitgegaan wordt van een bescheiden aantal en tempo van toekomstige Nederlandse voordrachten.

In het streven naar een stimuleren van respect en bescherming (internationaal) is de intentie de ondersteuning van het Netherlands Funds in Trust  voort te zetten. Daarover wordt in 2008 een besluit genomen. OCW en LNV zullen bezien of de ondersteuning van projecten op het gebied van natuurlijk erfgoed en mixed sites door het Netherlands Funds in Trust kan worden versterkt. Eind 2007 zullen de ministers bezien of heroverweging van het beleid voor het Nederlandse werelderfgoed nodig is, aan de hand van onderzoek naar aard en omvang van de (financiële) knelpunten in de uitvoering van het binnenlandse werelderfgoedbeleid.

De ministers onderschrijven het advies van de raden om zowel de herziening van de Tentatieve Lijst als individuele voordrachten zorgvuldig en transparant uit te voeren. De komende tijd gaan de ministers werken aan een nominatiebeleid dat aansluit op de global strategy. Dit betekent onder meer dat bij nieuwe voordrachten draagvlak en samenwerking van groot belang zijn en dat ingezet wordt op een beperkte omvang van de Voorlopige lijst. Bij de herziening zal bijzondere aandacht uitgaan naar natuurlijk erfgoed en mixed sites, naar het erfgoed op de Nederlandse Antillen en Aruba en naar de mogelijkheid van serial en transboundary voordrachten. De ministers zullen zich nader beraden op de door de raden voorgestelde herzieningsprocedure. Daarbij is het met name de vraag of een bottom-up procedure in het licht van de gewenste terughoudendheid passend is. De herziene Voorlopige Lijst van het Werelderfgoed willen de ministers uiterlijk in 2009 vaststellen.