Raad voor de Wadden

Risicoanalyse Waddenzee

Adviesnummer: 
2004/05
Te bestellen: 
nee

De Vaste commissie voor VROM van de Tweede Kamer heeft de Raad voor de Wadden gevraagd een ad­vies uit te brengen over een risico­analyse voor de Waddenzee, waarin bestaande onderzoeken worden ge­analyseerd en in onderlinge samen­hang worden geïnterpreteerd.
Omwille van de tijd heeft de Raad zich beperkt tot een - niet uitput­tend - overzicht van de meest actuele analyses en studies die zijn uitge­voerd naar activiteiten met effecten op de Waddenzee.
Op basis van de onderzochte analy­ses en studies kunnen enkele con­clusies worden getrokken ten aanzien van uitgevoerd onderzoek naar risico's voor de Waddenzee.
Allereerst valt op dat er slechts een beperkt aantal kwantitatieve risico­analyses naar de effecten van men­selijke activiteiten in de Waddenzee is uitgevoerd.
Wel is er veel onderzoek verricht naar effecten van activiteiten op bepaalde soorten of deelprocessen, maar er is weinig samenhangend onderzoek uitgevoerd. Ook een analyse van mogelijke cumulatie van effecten als gevolg van menselijke activiteiten al dan niet in interactie met natuurlijke verschijnselen en de risico's als gevolg daarvan ont­breekt.

Adviestype: 
sitecontent: 

Om het risico van activiteiten en ontwikkelingen in of grenzend aan de Waddenzee te verminderen is het nodig meer systematische ecosysteemkennis te genereren en een goede en systematische analyse van bestaande kennis en informatie uit te voeren. Een dergelijke analyse kan bovendien worden gebruikt om onderbouwd aan te geven waar en in welke prioriteitsvolgorde nader onderzoek van effecten en mogelijke risico's van activiteiten nodig is. Een samenwerkingsverband van kennis- en onderzoeksinstituten in de vorm van een Waddenpanel, zoals eerder door de Waddenadviesraad in 2001 bepleit of een academie zou een bij­drage kunnen leveren aan het ge­nereren en ontsluiten van de ver­eiste kennis en een analyse van deze kennis.
Om verantwoord om te kunnen gaan met risico's van activiteiten, is het nodig de effecten van activiteiten in kaart te brengen. Indien het mogelijk is grenswaarden van activiteiten vast te stellen, dienen deze in de pas te lopen met de kennis ten aanzien van mogelijke effecten. Hoe minder kennis over deze effecten beschikbaar is, hoe ruimer (uit voorzorg) de natuurgrenzen. Tot slot zou bij onvoldoende kennis of bij grote/redelijke twijfel ten aanzien van risico's van activiteiten het voorzorgprincipe moeten gelden.

Natuur- en landschapsgrenzen, monitoring, kennisaudit en Waddenacademie

Adviesnummer: 
2004/06
Te bestellen: 
nee

Op verzoek van de Minister van VROM, als coördinerend Minister voor Waddenzeeaangelegenheden, heeft de Raad geadviseerd over het conceptstandpunt van het kabinet over natuur- en landschapsgrenzen, monitoring, kennisaudit en Waddenacademie. Dit conceptstandpunt zal als basis dienen voor deel 3 van de Derde Nota Waddenzee.
In verband het met zeer korte tijdsbestek waarbinnen geadviseerd moest worden, heeft de Raad het advies moeten beperken tot de hoofdlijnen van beslissingsstructuren en -processen die moeten resulteren in beleid ten aanzien van de ge­noemde onderwerpen.
De Raad is van mening dat bij zowel de bepaling van de natuurgrenzen, als het opzetten van een goede ken­nishuishouding en de daarmee verband houdende monitoring (zowel algemeen als specifiek) een prominente rol moet worden toegekend aan de eisen van de Vogel- en Ha­bitatrichtlijn. De in deze richtlijnen opgenomen Habitattoets, die overigens ook als randvoorwaarde in de Kaderrichtlijn Water wordt genoemd, moet als uitgangspunt worden gehanteerd bij het formule­ren van beleid in de nieuwe pkb Derde Nota Waddenzee.

Adviestype: 
sitecontent: 

Genoemde Europese regelgeving, die naar verwachting in het voorjaar van 2005 in de  Natuurbeschermingswet 1998 zal worden geïmplementeerd, reguleert nu al (dan wel behoort dit te doen) de toelaatbaarheid van menselijke activiteiten in de Waddenzee. Uit een oogpunt van eenduidig, overzichtelijk en transparant beleid is het dan ook noodzakelijk deze regelgeving cen­traal te stellen bij de bepaling van natuurgrenzen, zoals door de Ad­viesgroep Waddenzeebeleid is voorgesteld. Naast het stellen van natuurgrenzen, moet ook rekening worden gehouden met niet-gebruikswaarden (zoals beleving) en landschapsgrenzen, te meer omdat de bescherming van het unieke open landschap in de hoofddoelstelling van de Derde Nota Waddenzee zal worden opgenomen. Aangezien de habitattoets vooral betrekking heeft op natuurgrenzen, zal voor de landschapsgrenzen een additioneel kader moeten worden ontwikkeld. De Raad adviseert het kabinet om in dit verband een rijksvisie voor het Waddengebied op te stellen. Verder zal er een begin moeten worden gemaakt met wetenschappelijk onderzoek naar de niet-gebruikswaarden van het Waddengebied in het algemeen en de belevingswaarde van het landschap in het bijzonder. De Raad heeft al vaker op het belang hiervan gewezen.

Bij het opzetten van een goede ken­nishuishouding zal ook aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn een richtinggevende plaats moeten wor­den toebedacht. Dit geldt ook voor het daarin op te nemen onderdeel monitoring. Met name specifieke monitoring van effecten van activi­teiten vormt een afgeleide van het toetsingskader van deze richtlijnen.
Ecosysteemkennis zal volgens de Raad zodanig gestructureerd moeten worden dat de beoordeling door middel van de habitattoets wordt vergemakkelijkt. In verband hiermee zal er voor de middellange termijn (10 tot 20 jaar) een onderzoeksagenda ten behoeve van monitoringsprogramma?s moeten worden opgesteld. De agenda zal aansluiting moeten vinden bij trilaterale, maar bij voorkeur nog breder internatio­naal opgezette en lopende pro­gramma's.

Om een betere organisatie van ken­nis en de ontsluiting ervan te bewerkstelligen zal er een wetenschappelijke denktank (Waddenacademie) moeten worden ingesteld. Een Waddenacademie dient zorg te dragen voor de vertaling van maatschappelijke en politieke vraag­stukken in relevante onderzoeks­thema?s en omgekeerd in de vertaling van onderzoeksresultaten naar maatschappelijke en politieke discussiethema's. Het uit­zetten van onderzoeksprogramma's en de kwaliteitsborging daarvan hoort niet thuis bij de Waddenaca­demie, maar moet worden onderge­bracht bij een daarin gespeciali­seerde organisatie als de Neder­landse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Het onafhankelijke karakter van de Waddenacademie kan bewerkstelligd worden door ook voor een fysiek onafhankelijke positie van de academie te kiezen.De Raad wil naar aanleiding van het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid (AGW) graag dat er zicht komt op een meer samenhangende monitoring, beleidsvoorbereiding en ook een meer samenhangende uitvoering van het beleid in het Waddengebied.

Servicepunt Handhaving Waddenzee

Subtitel: 
Advies aan het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW)
Adviesnummer: 
2004/04
Te bestellen: 
nee

Op 21 juni 2004 heeft het Regionaal Coördinatiecollege Waddenzee de notitie Stappenplan Servicepunt Handhaving Waddenzee (Seph-W) vastgesteld. In de notitie is naast een taakanalyse van de handha­vende instanties in de Waddenzee een stappenplan opgenomen om te komen tot een Seph-W.
Toezicht en handhaving van regel­geving in en rond de Waddenzee en de organisatie ervan zijn van cruci­aal belang voor het bereiken van de doelstellingen van de PKB Wadden­zee. Om die reden heeft de Raad dan ook gemeend een ongevraagd advies te moeten uitbrengen dat bij de verdere inrichting en opbouw van het Servicepunt kan worden meege­nomen. Alle partijen die belast zijn met de handhaving van de milieuwetgeving moeten aan de hand van dezelfde uitgangspunten handelen. Daarom dient er een beleidsplan opgesteld te worden dat als basis kan dienen voor de handhaving van de wetge­ving in de Waddenzee.

Adviestype: 
sitecontent: 

In het advies wordt het belang van een omgevingsanalyse voor het Waddengebied benadrukt. Een om­gevingsanalyse maakt immers hel­der wat de kwetsbare plaatsen in het Waddengebied zijn vanuit de diverse wettelijke invalshoeken. Hij onder­steunt een integrale benadering van de handhavingstaken en kan priori­tering vergemakkelijken.
Verder vraagt de Raad zich af of de voorgestelde bezetting van het Seph-W voldoende is als gekeken wordt naar het takenpakket, dat uit de bestuursovereenkomst voortvloeit. Gelet op deze omvang zou aansluiting bij het secretariaat van de Samenwerking Inspectie Waddenzee, of bij de al bestaande proviciale Seph's van de Waddenprovincies overwogen moeten worden.
Tenslotte wijst de Raad op het rapport van de Adviesgroep Wad­denzeebeleid (Ruimte voor de Wad­den) waarin ideeën voor een efficiëntere en effectievere bestuursstructuur van de handhavingsamenwerking worden gegeven, die ook van invloed kunnen zijn op de verdere professionalisering van de handhavingsamenwerking. In dat verband kan ook de vraag worden gesteld of het nog langer verantwoord is de Waddenzee van de Noordzee te scheiden in de organisatie van de handhavingstaken. Met de handhavingspartners op de Noordzee zou afstemming van taken moeten plaatsvinden. Overwogen zou dan ook moeten worden of zij onderdeel van de bestuursovereenkomst kunnen uitmaken.

Rampenplan Waddenzee

Subtitel: 
Advies aan het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW)
Advies bestand: 
Adviesnummer: 
2004/03
Te bestellen: 
nee

Op verzoek van het Regionaal Coör­dinatiecollege Waddengebied (RCW) heeft de Raad geadviseerd over het conceptrampenplan Waddenzee.
In het advies komt de Raad tot het oordeel dat het voorlopig vastge­stelde Rampenplan Waddenzee een belangrijke verbetering vormt ten opzichte van de vigerende Samen­werkingsovereenkomst Ongevallen­bestrijding Waddenzee. De gesignaleerde knelpunten, zoals de traag­heid van (door)meldingen en de onduidelijkheid in rollen en verant­woordelijkheden, worden echter slechts gedeeltelijk opgelost. De Raad meent dat er dan ook nog  verbeterpunten zijn. Een van die punten betreft de gekozen benade­ring, die inhoudt dat het Rampen­plan vanaf de kust naar de Wadden­zee kijkt, terwijl belangrijke bedrei­gingen voor de Waddenzee vanaf de Noordzee komen. De Waddenzee is immers een getijdengebied. Daarom zou aan het Rampenplan de benadering ?Noordzee-Waddenzee? toegevoegd moeten worden. Ook de verhouding van het Rampenplan Waddenzee met het Rampenplan voor de Noordzee en met de trilate­rale samenwerking is in het plan nog niet geëxpliciteerd. Daarnaast pleit de Raad onder meer voor een strik­tere commandostructuur in het Rampenplan, om meer duidelijkheid te brengen in de rollen en verant­woordelijkheden van de diverse be­trokken overheden.
Verder benadrukt de Raad dat het plan getest en geoefend moet worden, en dat continue aandacht voor opleiding van bij de rampenbe­strijding betrokkenen van groot belang is.

Adviestype: 
sitecontent: 

Veelbelovende lijn cie Meijer vereist nadere uitwerking

Raad voor de Wadden reageert op advies Commissie Meijer

De Raad voor de Wadden (RvdW) vindt het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid (Commissie Meijer) een goede basis voor nieuw Waddenzeebeleid, maar meent wel dat verdere discussie en uitwerking nodig is.

De Raad meent dat de Commissie Meijer terecht op een aantal problemen in het gebied wijst, zoals het niet-slagvaardig functioneren van het bestuur, onduidelijke beleidskaders, versnippering van de aanwezige kennis en achterstallig onderhoud aan het Waddenzeegebied.

De huidige kaders en beleidspatronen moeten dan ook worden verlaten en te worden vervangen door een meer integrale en actieve benadering, met een nieuw besluitvormingsproces, goed afgebakende rollen en verantwoordelijkheden en een solide wetenschappelijke basis.

Beleid gebaseerd op grenswaarden

De Raad voor de Wadden kan zich vinden in de algemene lijn voor nieuw beleid van de Commissie Meijer. Toch meent de Raad wel dat een aantal punten verder moet worden uitgewerkt. Een punt is, dat op dit moment nog onvoldoende wetenschappelijke kennis is van het ecosysteem, om de natuurgebruiksruimte concreet te omschrijven. Zolang deze kennis nog onvoldoende is, mag het voorgestelde beleid van de Commissie niet als gevolg hebben, dat bestaande activiteiten door mogen gaan en dat met nieuwe activiteiten alvast mag worden begonnen.

Adviesrelatie: 
sitecontent: 

Reactie Raad op advies Adviesgroep Waddenzeebeleid

Adviesnummer: 
2004/02
Te bestellen: 
nee

In dit advies reageert de Raad op het rapport van de Adviesgroep Waddenzeebeleid en geeft hij zijn standpunt over gaswinning onder de Waddenzee.
De Raad meent dat het door de Adviesgroep voorgestane cascademodel nog niet operationeel kan worden, omdat de totale natuurgebruiksruimte en de daaruit voortvloeiende grenswaarden voor activiteiten op basis van de huidige stand van de wetenschap (nog) niet gekwantificeerd kunnen worden. Gewaarschuwd wordt voor het risico dat in deze situatie alle reeds bestaande activiteiten gecontinueerd zullen worden, terwijl gelijkertijd nieuwe activiteiten alvast gestart mogen worden.
Anders dan de Adviesgroep meent de Raad dat de mechanische kokkelvisserij in zijn huidige vorm beëindigd moet worden (op basis van hiervoor genoemd advies Duurzaam duurt het langst - II) en derhalve geen transitieperiode te gunnen. De mosselsector dient echter een transitieperiode van 10 à 15 jaar voor verduurzaming te worden gegund, waar de Adviesgroep 7 jaar bepleit.
Verder adviseert de Raad, net als de Adviesgroep, om gaswinning in beginsel onder strikte voorwaarden toe te staan. Over de bestuurlijke organisatie in het gebied zal de Raad in 2005 adviseren. De Raad is verder voorstander van verdere duurzame investeringen in het Waddengebied. Daarbij zullen het Sociaal Economisch Ontwikkelingsperspectief Waddengebied (SEOW) en de uitkomsten van het trilaterale Wadden Sea Forum moeten worden betrokken. De Raad waarschuwt echter nu al dat de inzet van deze extra middelen niet ten koste mag gaan van de reguliere middelen.

sitecontent: 

Samenvatting standpunt gaswinning (bijlage bij dit advies)

Als onderdeel van zijn reactie op het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid (AGW) heeft de Raad zijn standpunt bepaald over de toelaat­baarheid van de gaswinning vanaf Paesens-Moddergat en Lauwersoog op basis van beoordeling van de verwachte ecologische effecten. Concreet betekent dit dat de Raad over andere onderdelen van de to­tale besluitvorming, zoals ethische, economische en energie-politieke overwegingen geen  standpunt inneemt, maar volstaat met de opmerking dat genoemde overwegingen wel van belang zijn, en in de uiteindelijke besluitvorming in het kabinet en de Tweede Kamer wel zullen worden meegenomen.

De effecten op de structuur en processen zijn beoordeeld in het licht van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee zoals nader geconcretiseerd in artikel 6 van de Habi­tatrichtlijn en in trilaterale afspra­ken. Met betrekking tot verwachte effecten is de toelaatbaarheid, waar nodig in samenhang met te treffen maatregelen, beoordeeld. Tegelij­kertijd is nagegaan of er vermoede of onbekende effecten kunnen op­treden en of deze van zodanige aard zijn dat het voorzorgsbeginsel van toepassing moet worden geacht. De beoordeling vindt plaats per ha­bitattype waarvoor de Waddenzee als beschermd gebied onder de Ha­bitatrichtlijn is aangemeld. De beoordeling van de effecten per habitattype is als volgt opgezet:

  1. is er sprake van aantasting van een prioritair habitattype, dan kan winning niet worden toegestaan, tenzij er sprake is van dwingende redenen van openbaar belang;
  2. is er sprake van (mogelijke) aan­tasting van de overige habitattypen, dan is afhankelijk van de aard en omvang van de schade, winning niet toelaatbaar, tenzij (in het kader van toepassing van het voorzorgsbeginsel) pas­sende maatregelen kunnen wor­den getroffen of er sprake is van dwingende redenen van open­baar belang;
  3. is er geen sprake van aantasting, dan kan winning wat betreft de ecologische overwegingen worden toegestaan.

De effecten van bodemdaling op het "zo ongestoord en natuurlijk mogelijk verlopen van (bodem) fysische processen" vormt een tweede in­valshoek voor toetsing.

De Raad stelt dat de snelheid van bodemdaling, en dus van winning, onder een bepaald maximum moet blijven en dat moet zijn aangetoond dat het tempo van bodemdaling bij gaswinning adequaat is te reguleren door het aansturen van de snelheid waarmee het gas wordt gewonnen. De bevoegdheid om in te grijpen in de winningssnelheid moet in handen worden gegeven van een onafhankelijke commissie, die ook belangrijke zeggenschap moet krijgen in het opstellen van het monitoringprogramma. Indien vooraf bepaalde grenswaarden worden overschreden, zal deze commissie de winning zonodig onmiddellijk moeten kunnen stopzetten.

De Raad stelt verder dat de bodemfysische effecten, met inachtneming van het hiervoor gestelde, acceptabel zijn, omdat zij niet de aard van de processen in de Waddenzee ver­storen en bovendien van tijdelijke aard zijn.

Wat betreft de effecten van gaswin­ning op de kwelders en schorren neemt de Raad het standpunt in dat ter plaatse van kwelders en schorren per saldo geen ecologische effecten worden verwacht die een beletsel vormen voor gaswinning, indien wordt voldaan aan:

  • de randvoorwaarden die in het voorgaande zijn geformuleerd met betrekking tot de snelheid en beheersbaarheid van de bodemdaling;
  • compensatie van het (tijdelijke) verlies aan oppervlakte kwelders plaatsvindt, door elders verkwel­dering mogelijk te maken, onder andere door daar waar mogelijk zomerpolders te ontpolderen.

De Raad is van mening dat gaswin­ning tijdelijk en in beperkte mate negatieve invloeden zal hebben op droogvallende platen. Daarom kan gaswinning alleen mogelijk zijn on­der strikte voorwaarden met betrek­king tot het tijdelijke karakter en de totale omvang (grenswaarden) van de negatieve effecten. Beide aspec­ten moeten in (de actualisatie van) de MER zowel op het schaalniveau van het kombergingsgebied waarin de bodemdaling plaats heeft, als ook op het schaalniveau van de Wadden­zee worden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op een eventuele cumulatie van effecten als gevolg van verschillende winningen.
Compensatie van de effecten vereist specifieke aandacht.
De effecten van bodemdaling op het sublitoraal liggen in het verlengde van de hiervoor beschreven effecten op de droogvallende platen, met uitzondering van de effecten op de foerageermogelijkheden voor vogels. Op basis hiervan stelt de Raad dat indien wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor droogvallende platen ook voldoende bescherming wordt geboden aan de sublitorale ecologische waarden.

De Raad is van mening dat de toe­laatbaarheid van nieuwe initiatieven op basis van ecologische criteria op soortgelijke wijze als in de voor­gaande hoofdstukken is gehanteerd, kan worden beoordeeld. Extra rand­voorwaarde daarbij is dat de borin­gen niet in de Waddenzee plaats­hebben, en dat de extra criteria waaraan met name het boren moet worden getoetst (zoals licht-, zicht- en geluidhinder) in de beoordeling worden meegenomen.
De Raad merkt op dat een zorgvul­dige en volledige afweging met betrekking tot gevoelige besluiten rond activiteiten in de Waddenzee zeer wenselijk is en stelt daarbij vast dat de besluitvorming rond nieuwe exploratie- en winningsactiviteiten een onderwerp is dat zou kunnen dienen als pilotproject waarin ten behoeve van de besluitvorming een kosten-batenanalyse wordt uitge­voerd voor alle gebruikswaarden en niet-gebruikswaarden. Hiermee kan het kabinet invulling geven aan de toezegging om de bruikbaarheid van dergelijke methoden voor het Nederlandse beleid na te gaan. 

Gerelateerde adviezen: 

Raad voor de Wadden adviseert Minister Veerman over toekomst schelpdiervisserij

De mechanische kokkelvisserij in zijn huidige vorm moet beëindigd worden. Zo luidt een van de conclusies van de Raad voor de Wadden in zijn advies ”Duurzaam duurt het langst lI” Naar een nieuw schelpdiervisserijbeleid voor de Waddenzee”. De Raad heeft vanuit de hoofddoelstelling die geldt voor het Waddengebied èn de geldende Europese richtlijnen, de effecten van mechanische schelpdiervisserij beoordeeld en geadviseerd over het nemen van maatregelen. 

De Raad voor de Wadden is door de Minister van LNV gevraagd advies uit te brengen over de contouren van schelpdiervisserijbeleid. Aanleiding voor deze vraag is de publicatie van het EVA ll onderzoek op 11 december 2003. De Raad heeft het advies vanochtend aan Minister Veerman aangeboden.

De conclusies uit het advies vatten we hieronder kort samen.

Adviesrelatie: 
sitecontent: 

Duurzaam duurt het langst II

Subtitel: 
Naar een nieuw schelpdiervisserijbeleid voor de Waddenzee
Adviesnummer: 
2004/01
Te bestellen: 
nee

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Raad voor de Wadden bij brief van 12 januari 2004 gevraagd om voor 15 februari advies uit te brengen over de contouren van het nieuwe schelpdiervisserijbeleid. Aanleiding voor de adviesaanvraag van de Minister is de publicatie van het EVA II onderzoek op 11 december 2003. De Raad heeft in zijn eerdere advies "Duurzaam duurt het langst" zijn visie gepresenteerd op de wijze waarop de verschillende visserijvormen zich duurzaam kunnen ontwikkelen op de Waddenzee. In het verlengde hiervan is het advies "Duurzaam duurt het langst - II", naar een nieuw schelpdiervisserijbeleid voor de Waddenzee, uitgebracht aan de Minister van LNV. Dit advies gaat specifiek in op de inpasbaarheid van de schelpdiervisserij binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. 

Adviestype: 
sitecontent: 

Werkwijze

De Raad heeft de effecten van de schelpdiervisserij, zoals die in EVA II en overig onderzoek naar voren komen vergeleken met de doelen die vanuit de hoofddoelstelling voor de Waddenzee worden nagestreefd (dit betekent toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn). Als dit leidt tot de conclusie dat bepaalde effecten strijdig zijn met artikel 6 van de Vogel en Habitatrichtlijn, dan betekent dit dat de Europese richtlijn wordt overtreden. Vervolgens is de Raad nagegaan of voor vermoede of onbekende effecten het voorzorgbeginsel van toepassing moet worden geacht. Als een vorm van schelpdiervisserij op basis van deze stappen inpasbaar is, is door de Raad nagegaan op grond waarvan de maximaal toelaatbare visserij inspanning moet worden bepaald. Ingeval het voorzorgbeginsel van toepassing wordt geacht is geadviseerd passende maatregelen te treffen.

De inpasbaarheid van de mechanische schelpdiervisserij

De Raad komt op basis van de geschetste werkwijze tot een aantal conclusies over de effecten van de huidige schelpdiervisserij. De Raad is van mening dat de mosselzaadvisserij en -kweek inpasbaar is binnen het ecosysteem van de Waddenzee met inachtneming van de mogelijkheden van het nieuwe voedselreserveringsbeleid, en onder voorwaarde van een verdere ontwikkeling in de richting van duurzame visserij. De Raad is voorstander van een robuust en transparant beleid dat voor langere tijd zoveel mogelijk zekerheid biedt aan de mosselsector, en waarin concrete doelen met betrekking tot het duurzamer maken van de mosselsector worden geformuleerd. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor het in kaart brengen en beschermen van de natuurwaarden van sublitorale mosselbanken.

De Raad heeft in zijn vorige advies "Duurzaam duurt het langst" aangegeven dat de uitkomsten van EVA II mede uitgangspunt vormen voor de inpasbaarheid van de mechanische kokkelvisserij op de Waddenzee. De Raad heeft de Minister toen geadviseerd duidelijke consequenties te verbinden aan de uitkomsten van dit onderzoek. Mede op basis van de onderzoeksresultaten over de effecten van mechanische kokkelvisserij op het ecosysteem adviseert de Raad de Minister om de mechanische kokkelvisserij in zijn huidige vorm te beëindigen. Dit betekent volgens de Raad dat aan de huidige mechanische sector geen nieuwe vergunning moet worden verleend op basis van de Natuurbeschermingswet en dat de schepen wereldwijd niet meer mogen worden ingezet voor de visserij. Een saneringsregeling moet met name aan de laatstgenoemde voorwaarde worden gekoppeld.

Toekomstig beleid

De Raad is van mening dat het sluiten van gebieden een positief effect heeft gehad op het herstel van biotopen. Zolang er nog geen sprake is van een optimaal areaal aan biotopen vindt de Raad het nodig functies te scheiden en dit beleid te continueren. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de groep schelpdieretende vogels die wat betreft hun voedselvoorziening afhankelijk zijn van de 'ongestoorde biotopen'.

Het reserveren van voedsel voor vogels is een van de pijlers van het schelpdiervisserijbeleid voor de Waddenzee. Uit het onderzoek dat is gedaan naar de beschikbaarheid van voedsel voor vogels komt duidelijk naar voren dat er te weinig voedsel beschikbaar is geweest. Het nieuwe voedselreserveringsbeleid moet uitgaan van de ecologische voedselbehoefte van de schelpdieretende vogels. Verder moeten de populaties wadvogels die normaal gesproken in de Waddenzee foerageren ook daadwerkelijk voldoende voedsel in de Waddenzee kunnen vinden. Bij de voedselreservering moet op verantwoordde wijze rekening worden gehouden met het daadwerkelijke aantal Eidereenden en Scholeksters, en de (aan te passen) referentie aantallen waarop dit beleid is gebaseerd.

Co-management, de betrokkenheid van natuurbescherming- en visserij-organisaties bij de beheerpraktijk, is een van de instrumenten om tot een duurzame visserij te komen en hiervoor draagvlak te verkrijgen. Het co-management voor de schelpdiervisserij in de Waddenzee is toe aan een revisie, waarbij het van belang is dat de Minister de over te dragen verantwoordelijkheden en de bijbehorende spelregels scherp formuleert, en er bovenal voor zorgt de regie strak in handen te houden.

Hoewel de handkokkelvisserij geen onderdeel uitmaakt van de mechanische schelpdiervisserij en het EVA II onderzoek, adviseert de Raad de Minister de mogelijkheden te onderzoeken om meer ruimte te geven aan deze handmatige vorm van kokkels vissen.

De Japanse Oester heeft zich inmiddels over de gehele Waddenzee verspreid. De Raad adviseert de Minister om op experimentele basis bevissing van deze oester toe te staan, begeleidt met onderzoek.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Raad voor de Wadden bij brief van 12 januari 2004 gevraagd om voor 15 februari advies uit te brengen over de contouren van het nieuwe schelpdiervisserijbeleid. Aanleiding voor de adviesaanvraag van de Minister is de publicatie van het EVA II onderzoek op 11 december 2003. De Raad heeft in zijn eerdere advies “Duurzaam duurt het langst” zijn visie gepresenteerd op de wijze waarop de verschillende visserijvormen zich duurzaam kunnen ontwikkelen op de Waddenzee.

In het verlengde hiervan is het advies “Duurzaam duurt het langst – II”, naar een nieuw schelpdiervisserijbeleid voor de Waddenzee, uitgebracht aan de Minister van LNV. Dit advies gaat specifiek in op de inpasbaarheid van de schelpdiervisserij binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee.

Werkwijze

De Raad heeft de effecten van de schelpdiervisserij, zoals die in EVA II en overig onderzoek naar voren komen vergeleken met de doelen die vanuit de hoofddoelstelling voor de Waddenzee worden nagestreefd (dit betekent toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn). Als dit leidt tot de conclusie dat bepaalde effecten strijdig zijn met artikel 6 van de Vogel en Habitatrichtlijn, dan betekent dit dat de Europese richtlijn wordt overtreden. Vervolgens is de Raad nagegaan of voor vermoede of onbekende effecten het voorzorgsbeginsel van toepassing moet worden geacht. Als een vorm van  schelpdiervisserij op basis van deze stappen inpasbaar is, is door de Raad nagegaan op grond waarvan de maximaal toelaatbare visserij inspanning moet worden bepaald. Ingeval het voorzorgsbeginsel van toepassing wordt geacht is geadviseerd passende maatregelen te treffen.

De inpasbaarheid van de mechanische schelpdiervisserij

De Raad komt op basis van de geschetste werkwijze tot een aantal conclusies over de effecten van de huidige schelpdiervisserij. De Raad is van mening dat de mosselzaadvisserij en –kweek inpasbaar is binnen het ecosysteem van de Waddenzee met inachtneming van de mogelijkheden van het nieuwe voedselreserveringsbeleid, en onder voorwaarde van een verdere ontwikkeling in de richting van duurzame visserij. De Raad is voorstander van een robuust en transparant beleid dat voor langere tijd zoveel mogelijk zekerheid biedt aan de mosselsector, en waarin concrete doelen met betrekking tot het duurzamer maken van de mosselsector worden geformuleerd. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor het in kaart brengen en beschermen van de natuurwaarden van sublitorale mosselbanken.

De Raad heeft in zijn vorige advies “Duurzaam duurt het langst” aangegeven dat de uitkomsten van EVA II mede uitgangspunt vormen voor de inpasbaarheid van de mechanische kokkelvisserij op de Waddenzee. De Raad heeft de Minister toen geadviseerd duidelijke consequenties te verbinden aan de uitkomsten van dit onderzoek. Mede op basis van de onderzoeksresultaten over de effecten van mechanische kokkelvisserij op het ecosysteem adviseert de Raad de Minister om de mechanische kokkelvisserij in zijn huidige vorm te beëindigen. Dit betekent volgens de Raad dat aan de huidige mechanische sector geen nieuwe vergunning moet worden verleend op basis van de Natuurbeschermingswet en dat de schepen wereldwijd niet meer mogen worden ingezet voor de visserij. Een saneringsregeling moet met name aan de laatstgenoemde voorwaarde worden gekoppeld.

Toekomstig beleid

De Raad is van mening dat het sluiten van gebieden een positief effect heeft gehad op het herstel van biotopen. Zolang er nog geen sprake is van een optimaal areaal aan biotopen vindt de Raad het nodig functies te scheiden en dit beleid te continueren. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de groep schelpdieretende vogels die wat betreft hun voedselvoorziening afhankelijk zijn van de ‘ongestoorde biotopen’.

Het reserveren van voedsel voor vogels is een van de pijlers van het schelpdiervisserijbeleid voor de Waddenzee. Uit het onderzoek dat is gedaan naar de beschikbaarheid van voedsel voor vogels komt duidelijk naar voren dat er te weinig voedsel beschikbaar is geweest. Het nieuwe voedselreserveringsbeleid moet uitgaan van de ecologische voedselbehoefte van de schelpdieretende vogels. Verder moeten de populaties wadvogels die normaal gesproken in de Waddenzee foerageren ook daadwerkelijk voldoende voedsel in de Waddenzee kunnen vinden. Bij de voedselreservering moet op verantwoordde wijze rekening worden gehouden met het daadwerkelijke aantal Eidereenden en Scholeksters, en de (aan te passen) referentie aantallen waarop dit beleid is gebaseerd.

Co-management, de betrokkenheid van natuurbescherming- en visserijorganisaties

bij de beheerpraktijk, is een van de instrumenten om tot een duurzame visserij te komen en hiervoor draagvlak te verkrijgen. Het comanagement voor de schelpdiervisserij in de Waddenzee is toe aan een revisie, waarbij het van belang is dat de Minister de over te dragen verantwoordelijkheden en de bijbehorende spelregels scherp formuleert, en er bovenal voor zorgt de regie strak in handen te houden.

Hoewel de handkokkelvisserij geen onderdeel uitmaakt van de mechanische schelpdiervisserij en het EVA II onderzoek, adviseert de Raad de Minister de mogelijkheden te onderzoeken om meer ruimte te geven aan deze handmatige vorm van kokkels vissen.

De Japanse Oester heeft zich inmiddels over de gehele Waddenzee verspreid. De Raad adviseert de Minister om op experimentele basis bevissing van deze oester toe te staan, begeleidt met onderzoek.

Ministerie VROM moet visie ontwikkelen op kustbeleid

Het ontbreekt in ons land aan een visie op het geïntegreerd beheer van kustgebieden (GBKG). De rijksoverheid moet daar snel mee aan de slag. Zonder zo’n integrale visie ontbreekt elke basis voor een kustveiligheidsbeleid dat zorgvuldig is afgestemd op andere beleidsterreinen. Dit schrijft de Raad voor de Wadden in haar advies ‘Integraal kustbeleid; meer dan veilig’, dat onlangs is vastgesteld. Het advies is uitgebracht op verzoek van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en ook ongevraagd uitgebracht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Beleidslijn voor de kust is praktische handleiding

Het advies van de Raad voor de Wadden is een reactie op de ontwerp ‘Beleidslijn voor de kust’. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft die beleidslijn mede ontwikkeld in antwoord op aanbevelingen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Zij hebben de lidstaten uitgenodigd om met een integraal beleid voor de kustgebieden te komen en die op te nemen in een nationale strategie.

Adviesrelatie: 
sitecontent: 

Integraal kustbeleid; meer dan veilig

Subtitel: 
Advies aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over de ontwerp Beleidslijn voor de kust
Advies bestand: 
Adviesnummer: 
2003/04
Te bestellen: 
nee

Op 16 september 2003 is de Raad voor de Wadden door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat verzocht een advies uit te brengen over de ontwerp 'Beleidslijn voor de kust'. Dit advies is ook ongevraagd uitgebracht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Adviestype: 
sitecontent: 

Achtereenvolgens is in de Beleidsagenda voor de kust en in de ontwerp Beleidslijn voor de kust aangegeven dat met de voorliggende Beleidslijn een verdere invulling wordt gegeven aan afstemming en integratie van beleid en beheer voor de kustzone, zoals is neergelegd in de Europese aanbeveling betreffende de uitvoering van geïntegreerd beheer van kustgebieden. De Raad is van oordeel dat er met de huidige ontwerp Beleidslijn beleid wordt ontwikkeld vanuit een visie op kustveiligheid, maar dat er geen visie wordt ontwikkeld op de uitwerking van een geïntegreerd beheer van kustgebieden. De Beleidslijn voegt in zijn huidige vorm beleidsmatig nauwelijks iets toe aan de Derde Kustnota en is volgens de Raad in zijn huidige vorm ongeschikt voor integrale opname in de Nota Ruimte. De Raad adviseert de Staatssecretaris dan ook om er bij de Minister van VROM op aan te dringen een op de Europese aanbeveling gestoelde visie te ontwikkelen voor het kustgebied en de Derde Kustnota te hanteren als uitgangspunt voor opname van het kustbeleid in de Nota Ruimte. De Beleidslijn voor de kust zou naar de mening van de Raad niet eerder vastgesteld dienen te worden voordat deze kan worden verbreed tot een visie op het totale kustgebied vanuit een geïntegreerde benadering voor ditzelfde gebied.

De Raad plaatst in zijn advies enkele kanttekeningen bij het voorgestelde beleid. De Raad adviseert de Staatssecretaris de relaties tussen kustvakken en in het bijzonder de onderlinge relaties tussen de Waddenzee en de Noordzee(kustzone) mee te nemen in de integratie van functies per (deel van een) kustvak.
De Raad constateert dat er weinig tot geen aandacht wordt geschonken aan de gevolgen van Beleidslijn voor de bedijkte Waddenkust en meer specifieke processen die zich in het Waddengebied afspelen met betrekking tot zeespiegelstijging en bodemdaling. Daarnaast is er voor gekozen om het Eems-Dollard estuarium buiten de Beleidslijn te houden. De Raad adviseert de Staatssecretaris het Eems-Dollard estuarium op te nemen in de Beleidslijn en hier, tezamen met de overig geconstateerde omissies, beleid voor uit te werken.

Tot slot adviseert de Raad de Staatssecretaris  om een geïntegreerd beheer voor het kustgebied tot speerpunt te maken van de Beleidslijn voor de kust en hiermee gevolg te geven aan de Europese aanbeveling voor een geïntegreerd beheer van kustgebieden.