publicaties

Weg van de wegwerpmaatschappij

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) roept het kabinet op om de wegwerpmaatschappij te stoppen. Steeds meer producten belanden al na korte tijd bij het vuilnis. Dit gaat ten koste van arbeidsomstandigheden, klimaat en milieu. Dit stelt de raad in zijn advies ‘Weg van de wegwerpmaatschappij’, dat daags voor Black Friday werd overhandigd aan Vivianne Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.

Bij de productie van kleding, meubels en consumentenelektronica wordt zo veel mogelijk bezuinigd op kosten en daarmee op kwaliteit. Dat leidt tot producten die niet lang meegaan. Ook worden de negatieve effecten niet verrekend in de prijs. Als we onze economie willen verduurzamen, moet dit worden gestopt.
 
Consumenten worden verleid om te kopen, en om snel weg te werpen 
Een lage prijs en kwaliteit van bijvoorbeeld kleding leidt tot wegwerpen; we spreken over fast fashion. Maar ook fast furniture en single use electronics zijn grootschalig in opkomst. Het ontbreekt consumenten aan informatie om in het totale productaanbod een bewuste, duurzame keuze te maken. Mensen worden bovendien voortdurend verleid tot de aanschaf van wegwerpproducten, bijvoorbeeld met stuntaanbiedingen.
 
Begin nu met afbouw wegwerpmaatschappij
De Rli bepleit een gelijktijdige aanpak langs verschillende sporen. Het kabinet moet in Europa aandringen op strenge eisen voor de duurzaamheid, levensduur en repareerbaarheid van producten. Europese maar ook nationale wetgeving moeten leiden tot eerlijker prijzen, en tot meer informatie aan de consument over de duurzaamheid van producten. De Rli stelt verder voor om een levensduur- en reparatielabel te introduceren, dat informatie geeft over de verwachte gebruiksduur en repareerbaarheid van een product. Verder adviseert de Rli onder meer om stuntaanbiedingen en reclames voor wegwerpproducten te ontmoedigen
 
Bevorder reparatie, hergebruik en recycling
De Rli vindt dat het kabinet zo snel mogelijk moet gaan sturen op een langere levensduur van producten door het bevorderen van reparatie en hergebruik. Dat kan door ervoor te zorgen dat een volwaardige tweedehandsmarkt ontstaat, en dat reparatie van kapotte producten normaal en betaalbaar wordt. Een eerste stap daarbij is het afschaffen van de BTW op reparatie. Producenten moeten op hun beurt meer verantwoordelijkheid krijgen voor het recyclen van hun producten aan het einde van de levensduur. Dat moet in goed overleg met gemeenten, die op dit punt ook een belangrijke rol hebben.

Adviesrelatie: 
sitecontent: 

Weg van de wegwerpmaatschappij

24 november 2023
Teasertekst: 
Het kabinet moet beleid gaan voeren dat zich richt op het afbouwen van de wegwerpmaatschappij, die de omslag naar een duurzame en circulaire economie in de weg staat. Dit vraagt om een actieve overheid, die regie voert en het goede voorbeeld geeft.
Adviesnummer: 
2023/05
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Wereldwijd worden steeds meer spullen weggegooid, ook in Nederland. Het gaat vooral om goedkope, niet-duurzame producten die voor het merendeel in lagelonenlanden worden geproduceerd, en vaak na kortstondig gebruik weer worden afgedankt. Dit leidt tot allerlei negatieve effecten op de leefomgeving: milieuvervuiling, CO2-uitstoot, afname van de biodiversiteit, uitputting van natuurlijke grondstoffen en uitbuiting van arbeidskrachten.

Het advies richt zich op drie goederenstromen: kleding, meubels en consumentenelektronica. Kleding – en vooral: fast fashion – is door de lage prijs en kwaliteit in de ogen van veel mensen een wegwerpproduct geworden. Hetzelfde geldt voor woonaccessoires, fast furniture en consumentenelektronica. Bij de productie ervan wordt op allerlei kosten bezuinigd. Dat leidt tot producten die niet lang mee gaan. Ook worden consumenten verleid tot de aanschaf van wegwerpproducten, bijvoorbeeld door stuntaanbiedingen. Een en ander werkt wegwerpgedrag in de hand.

De centrale vraag van dit advies is: “Hoe kan Nederland, zowel in nationaal als in Europees verband, de afbouw bewerkstelligen van de wegwerpmaatschappij, als onderdeel van de omslag naar de productie en het gebruik van duurzame consumptiegoederen? Welke interventies zijn daarvoor nodig?

Winkelend publiek in winkel op Black Friday
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

In het Nederlandse overheidsbeleid is er toenemende aandacht voor verduurzaming van de economie. Er gaat echter maar weinig aandacht uit naar het tegengaan van de wegwerpmaatschappij. Deze vormt een barrière voor de noodzakelijke omslag naar een duurzame en circulaire economie. Het is dus belangrijk dat het beleid zich óók richt op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Het een kan niet zonder het ander.

De wegwerpmaatschappij vormt een inherent onderdeel van ons huidige economische systeem. Bedrijven streven naar het verkopen van zoveel mogelijk goederen voor een zo laag mogelijke prijs. Dit verdienmodel leidt uiteindelijk tot een economische race to the bottom. Zo is de fast fashion-sector in extreme mate gericht op lage kosten en daarmee ook op een lage productkwaliteit. Veel van de goedkoop geproduceerde kleding vertoont daardoor snel gebreken en wordt snel alweer afgedankt. Dezelfde ontwikkeling is gaande bij meubels en elektronica.

Wij zien vier mechanismen die de wegwerptrend bestendigen:

  • De externe kosten van producten (milieu-impact, slechte arbeidsomstandigheden) worden niet verrekend in de productprijs.
  • Keuzen van producenten over productiemethoden en materiaalgebruik zorgen ervoor dat producten een steeds kortere levensduur hebben.
  • In het productontwerp wordt geen rekening gehouden met wat er in de afdankfase met het product en de gebruikte grondstoffen gebeurt.
  • Het maken van een verantwoorde keuze uit het (online) winkelaanbod is voor veel mensen lastig, door het ontbreken van duidelijke productinformatie en door verleiding en misleiding van mensen.

De Rli doet vijf aanbevelingen om de wegwerptrend te keren. Wij richten ons daarbij op beleidsinterventies voor de komende vijf jaar.

Dwing duurzame productieprocessen af, op weg naar eerlijke productprijzen

  • Bepleit in EU-verband een ambitieuze invulling van de Ecodesign-verordening en de daaruit voortvloeiende producteisen, en van de Europese transparantierichtlijnen (CSDDD en CSRD).
  • Zorg op nationaal niveau voor een ambitieuze invulling en uitvoering van de wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO).

Stuur op langere levensduur van producten door inzet op hergebruik en reparatie

  • Stimuleer een professionele reparatiemarkt, door af te dwingen dat erkende reparateurs toegang krijgen tot reserveonderdelen van alle elektronicaketens, en schaf het btw-tarief op reparatie af.
  • Maak tweedehandswinkels en -spullen beter bereikbaar en zichtbaar.

Stuur op waardebehoud door hergebruik, hoogwaardige recycling en betere UPV’s

  • Stuur op een betere en meer grootschalige inzameling, sortering en recycling van afgedankte producten. Bijvoorbeeld door een verplichte aan-huis-retourlogistiek voor grote producten (matrassen, wasmachines) en statiegeld voor batterijen.
  • Voer meer regie op de invulling en de totstandkoming van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Stel hogere eisen aan een hoogwaardige recycling en zorg dat een beter productontwerp en hergebruik lonen.

Steun burgers bij het maken van bewuste keuzes en bescherm ze tegen manipulatie

  • Introduceer een levensduurlabel en een reparatielabel met informatie over de te verwachten gebruiksduur en de repareerbaarheid van een product.
  • Ga greenwashing tegen en verbied of ontmoedig stuntprijzen voor producten die vooral aanzetten tot impulsaankopen.

Neem als overheid het voortouw, voer regie en geef het goede voorbeeld

  • Maak duidelijk hoe burgers zelf kunnen bijdragen en schep daarvoor de voorwaarden.
  • Ondersteun het bedrijfsleven bij het afbouwen van schadelijke effecten van hun producten en productieketens. Roep sectorgewijs steunpunten in.
  • Zorg voor een zwaardere bovendepartementale coördinatie en aansturing van het beleid gericht op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Maak daarvoor een substantieel groter budget en capaciteit vrij.

De hierboven besproken aanbevelingen richten zich op de komende vijf jaar. Op de middellange termijn is echter meer nodig. Het kabinet zal fundamentele veranderingen moeten bewerkstelligen voor de omslag naar een duurzame economie die zich beweegt binnen de planetaire grenzen.

Planning

Op 24 november 2023, Black Friday, publiceerde de raad het advies ‘Weg van de wegwerpmaatschappij’, dat daags daarvoor werd overhandigd aan Vivianne Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het advies werd ook aangeboden aan minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer.

V.l.n.r.: André van der Zande (Rli-raadslid en commissievoorzitter) en staatssecretaris Heijnen van Infrastructuur en Waterstaat . Foto: Fred Ernst

Bijeenkomst op woensdagmiddag 7 februari 2024

De Rli organiseert op woensdagmiddag 7 februari in Den Haag een bijeenkomst over het advies ‘Weg van de wegwerpmaatschappij’. We gaan deze middag graag met u in gesprek.

Doe mee en noteer deze datum alvast in uw agenda. We hopen dat u erbij bent. Medio januari volgt nadere informatie over het programma en de sprekers. Dan kunt u zich ook aanmelden voor de bijeenkomst.

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of uw reactie kunt u contact opnemen met de projectleider Bas Waterhout, bas.waterhout@rli.nl of 06 21178802.

 

Wereldwijd worden steeds meer spullen weggegooid, ook in Nederland. Het gaat vooral om goedkope, niet-duurzame goederen die in lagelonenlanden worden geproduceerd. Veel van deze producten worden na kortstondig gebruik weer afgedankt en belanden uiteindelijk op afvalbergen her en der in de wereld.

De wegwerpmaatschappij vormt om verscheidene redenen een probleem. Zowel in de productiefase, de gebruiksfase als de afdankfase van goedkoop gemaakte goederen (denk aan fast fashion, fast furniture en consumentenelektronica) is er sprake van negatieve effecten: milieuvervuiling, gezondheidsproblemen, CO2-uitstoot, uitputting van natuurlijke grondstoffen en uitbuiting van arbeidskrachten. Al deze effecten vormen een bedreiging voor de leefbaarheid van onze planeet.

In dit advies kijkt de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) naar manieren waarop de wegwerptrend in onze economie kan worden gekeerd. Welke overheidsmaatregelen zijn daarvoor nodig, op Europees niveau en in Nederland?

Opbouw duurzame economie vraagt om afbouw wegwerpmaatschappij

In het Nederlandse overheidsbeleid is er toenemende aandacht voor verduurzaming en het circulair maken van de economie. In het beleid gaat echter maar weinig aandacht uit naar het tegengaan van de wegwerpmaatschappij. In onze ogen vormt de wegwerpmaatschappij een barrière voor de noodzakelijke omslag naar een duurzame economie. Het is dus belangrijk om het beleid óók te richten op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Het een kan niet zonder het ander.

Wegwerpen is onderdeel van huidig economisch systeem

De wegwerpmaatschappij vormt een inherent onderdeel van ons huidige economische systeem, waarin het draait om concurrentie op kosten. Bedrijven streven naar het verkopen van zoveel mogelijk goederen voor een zo laag mogelijke prijs. Dit verdienmodel leidt uiteindelijk tot een economische race to the bottom.

Onder meer in de fast fashion-sector zien we voorbeelden die hierop wijzen. Deze sector is in extreme mate gericht op lage kosten en daarmee onvermijdelijk ook op een lage productkwaliteit. Veel van de goedkoop geproduceerde kleding vertoont daardoor snel gebreken en wordt na korte tijd alweer afgedankt.

Vier mechanismen bestendigen en versterken de wegwerptrend

Wij zien vier mechanismen die de wegwerptrend in stand houden en versterken:

  1. Producenten van niet-duurzame artikelen kiezen ervoor om de kosten van negatieve effecten die optreden bij de productie en de afvalverwerking, niet te verdisconteren in de productprijs. Dit maakt het kopen van producten van wegwerpkwaliteit aantrekkelijk.
  2. Keuzen van producenten over materiaalgebruik en productiemethoden zorgen ervoor dat niet-duurzaam gemaakte producten een steeds kortere levensduur hebben. Soms is dit zelfs een doelbewuste strategie. Producten zijn dan binnen afzienbare tijd aan vervanging toe.
  3. In het ontwerp van producten wordt meestal geen rekening gehouden met wat er in de afdankfase met het product en de gebruikte grondstoffen gebeurt.
  4. Het maken van een verantwoorde keuze uit het (online) winkelaanbod is voor veel mensen lastig, door het ontbreken van duidelijke duurzaamheidsinformatie over producten en omdat mensen tegelijkertijd blootstaan aan verleiding en misleiding.

 

Aanbevelingen

Wij reiken in dit advies de Nederlandse overheid een aantal beleidsinterventies aan waarmee de wegwerptrend in de maatschappij kan worden gekeerd. Wij richten ons daarbij vooral op beleidsinterventies voor de komende vijf jaar. Het overheidsingrijpen zal moeten bestaan uit een gelijktijdige aanpak over verscheidene sporen. Het geheel aan maatregelen remt de wegwerptrend af. Hieronder volgt een verkorte weergave van de door ons aanbevolen interventies.

1.    Dwing duurzame productieprocessen af, op weg naar eerlijke productprijzen

Er lopen op dit moment Europese wetgevingstrajecten die een uitzonderlijke kans bieden om verduurzaming van producten en productieketens voor elkaar te krijgen. De Nederlandse overheid zal zich hard moeten maken voor een ambitieuze invulling en uitvoering van deze EU-wetgeving. Het gaat om (a) de Europese Ecodesign-verordening, die eisen stelt aan de herbruikbaarheid en repareerbaarheid van producten en het gebruik van (teruggewonnen) grondstoffen, en (b) enkele Europese transparantierichtlijnen, die producenten dwingen om duidelijke informatie te verstrekken over de milieu-impact en arbeidsomstandigheden van hun productieprocessen. Hiermee kunnen overheden in de EU een beweging in gang zetten naar eerlijke productprijzen (true pricing).

Aanbevolen interventies:

  • Bepleit in EU-verband een ambitieuze invulling van de Ecodesign-verordening en de daaruit voortvloeiende producteisen, en van de Europese transparantierichtlijnen.
  • Zorg voor een ambitieuze invulling en uitvoering van de nationale ­wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
  • Verplicht Nederlandse producenten tot het delen van hun productdata.
  • Stel een agenda op om toe te werken naar eerlijke prijzen.

2.    Stuur op langere levensduur van producten door inzet op hergebruik en reparatie

Het afbouwen van de wegwerpmaatschappij vraagt om structurele ­maatregelen die hergebruik en reparatie van producten bevorderen. Voor burgers moet het gemakkelijk en betaalbaar worden om hoog­waardige tweedehands producten aan te schaffen en kapotte spullen te laten repareren.

Aanbevolen interventies:

  • Stimuleer een professionele reparatiemarkt, door af te dwingen dat erkende reparateurs toegang krijgen tot reserveonderdelen van alle elektronicaketens. Maak daarnaast gebruik van de mogelijkheden die het in voorbereiding zijnde Europese recht op reparatie en de Richtlijn consumentenkoop bieden voor het verruimen van garantietermijnen. Maak voorts de reparatie van defecte spullen voor burgers betaalbaar door afschaffing van het btw-tarief op reparatie.
  • Maak tweedehandswinkels en -spullen beter bereikbaar en zichtbaar. Dit kan door (a) meer tweedehandsaanbod in grotere winkelketens verplicht te stellen en (b) te zorgen dat een gedeelte (bijvoorbeeld 10%) van het vloeroppervlak in winkelcentra beschikbaar komt voor de verkoop van tweedehands producten. Dit laatste vergt met name inspanning van gemeenten.

3.    Stuur op waardebehoud door hergebruik, hoogwaardige recycling en betere UPV’s

Om te komen tot waardebehoud van producten, productonderdelen en grondstoffen zal de overheid moeten sturen op een beter productontwerp en professionelere inzameling, sortering, hergebruik en recycling van afgedankte producten. Ze zal hieraan door middel van het beleidsinstrument van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) hogere eisen moeten stellen.

Aanbevolen interventies:

  • Dring internationaal aan op een spoedige herziening van de afvalstoffenregelgeving. De huidige regels voor gebruik, transport en verwerking van afgedankte producten passen niet bij het streven naar waardebehoud en afbouw van de wegwerpmaatschappij.
  • Stuur op een betere en meer grootschalige inzameling, sortering en recycling van afgedankte producten. Ondersteun hiertoe technologische innovaties op het gebied van sortering en recycling, verplicht retailers een aan-huis-retourlogistiek in te voeren voor grote producten zoals matrassen en wasmachines en voer statiegeld in voor accu’s en batterijen.
  • Voer meer regie op de invulling en de totstandkoming van UPV’s. Stel hogere eisen aan een hoogwaardige recycling en pas de tarieven van de afvalbeheerbijdrage die producenten moeten betalen zo aan, dat een beter productontwerp en hergebruik lonen. Geef gemeenten en gemeentelijke afvaldiensten meer stem in de besluitvorming over UPV’s. En roep zo nodig per productgroep onafhankelijke ketenregieorganisaties in het leven.

4.    Steun burgers bij het maken van bewuste keuzes en bescherm ze tegen manipulatie

Om gedragsverandering bij burgers te bevorderen zal de overheid goed beschikbare, toegankelijke informatie over de herkomst en milieu-impact van producten moeten waarborgen. Duurzame producten moeten ook bereikbaar en betaalbaar zijn. Verder zal de overheid ervoor moeten zorgen dat burgers zich gesteund voelen bij het maken van verantwoorde keuzes. Burgers moeten ook worden beschermd tegen misleidende greenwashing en tegen verleidingen tot het doen van impulsaankopen.

Aanbevolen interventies:

  • Introduceer een levensduurlabel en een reparatielabel met informatie over de te verwachten gebruiksduur en de repareerbaarheid van een product.
  • Ondersteun mensen bij het maken van duurzamere keuzes. Doe dit aan de hand van de gedragsstrategie die hiervoor wordt ontwikkeld (IenW, 2023). Maak via publiekscampagnes de schadelijke gevolgen van consumptie voor mens en milieu inzichtelijk. Draag uit dat het helpt om iets níet aan te schaffen.
  • Verbied of ontmoedig stuntprijzen voor producten die – in combinatie met gerichte marketingcampagnes – vooral aanzetten tot impulsaankopen, en verbied het afdanken en vernietigen van onverkochte voorraden. Breng met de retailers en de tweedehandssector een convenant tot stand waarin afspraken worden gemaakt over het tegengaan van de bevordering van koopjesjacht met stuntprijzen en over de schenking of verkoop van onverkochte voorraden aan het tweedehands circuit.
  • Onderzoek de mogelijkheden om reclames voor wegwerpproducten met schadelijke effecten te beperken. Begin met het beperken van reclames in de publieke ruimte die mensen aansporen tot de aanschaf van producten waarvan de productie gepaard gaat met negatieve milieueffecten of slechte arbeidsomstandigheden.

5.    Neem als overheid het voortouw, voer regie en geef het goede voorbeeld

De urgentie van het aanpakken van de wegwerpmaatschappij wordt ­politiek en maatschappelijk nog onvoldoende gezien. De omschakeling naar een duurzame en circulaire economie krijgt in het kabinetsbeleid een stiefmoederlijke behandeling en de benodigde afbouw van de wegwerpmaatschappij is überhaupt nog niet in beeld. Het is van belang dat op kabinetsniveau hierop zwaarder wordt ingezet, zowel wat de coördinerend bewindspersoon betreft als het hiervoor uit te trekken overheidsbudget. Zowel bij het bedrijfsleven als bij burgers signaleren we de wens om duurzamer te worden. Een actieve, voorwaardenscheppende en regievoerende rijksoverheid is hiervoor cruciaal.

Aanbevolen interventies:

  • Steun en bescherm de burger. Maak duidelijk hoe burgers zelf kunnen bijdragen en schep daarvoor de voorwaarden.
  • Ondersteun het bedrijfsleven bij het afbouwen van schadelijke effecten van hun producten en productieketens. Roep sectorgewijs steunpunten in het leven die bedrijven voorbereiden op nationale en Europese wet- en regelgeving rond de afbouw van de wegwerpeconomie.
  • Zorg voor een zwaardere bovendepartementale coördinatie en aansturing van het beleid gericht op de afbouw van de wegwerpmaatschappij. Maak een substantieel groter budget en capaciteit vrij om de bij aanbevelingen 1 t/m 4 genoemde maatregelen door te voeren. Verplicht overheden om duurzaam en circulair in te kopen.

De hierboven besproken aanbevelingen richten zich op de komende vijf jaar. Op de middellange termijn is echter meer nodig. De overheid zal fundamentele veranderingen moeten bewerkstelligen in het economische systeem, opdat een situatie ontstaat waarin sprake is van: (1) eerlijke prijzen voor producten, (2) minder belastingheffing op arbeid en meer belastingheffing op primaire grondstoffen, en (3) een maatschappijbrede anti-wegwerp­attitude. Deze veranderingen zijn onontbeerlijk voor (4) de omslag naar een duurzame economie waarin niet langer structurele groei van het bruto binnenlands product centraal staat, maar die zich beweegt binnen de planetaire grenzen.

Samen werken

Subtitel: 
Kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen
31 oktober 2023
Teasertekst: 
Bedrijventerreinen bieden cruciale kansen voor de verduurzaming van bedrijven en de samenleving. Om deze te verzilveren moet de overheid heldere doelen stellen en ondernemers ondersteuning bieden.
Adviesnummer: 
2023/04
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Reguliere bedrijventerreinen zijn cruciaal voor de Nederlandse economie en samenleving. Op de 3.400 reguliere bedrijventerreinen in Nederland wordt circa 30% van het bbp gegenereerd en is 28% van de werkgelegenheid gevestigd. Samen zijn ze goed voor 10% van het bebouwde oppervlak in Nederland.

De verduurzaming van bedrijventerreinen loopt achter. Vermindering en vergroening van het energiegebruik blijft achter, net als het bevorderen van circulariteit, klimaatadaptatie en biodiversiteitsherstel. Daarnaast zijn er vragen over de efficiëntie van het ruimtegebruik en het behoud van landschapskwaliteit.

Lange tijd kregen bedrijventerreinen – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de industriële clusters (zware industrie) – relatief weinig aandacht. Sinds kort groeit de aandacht voor bedrijventerreinen bij het Rijk, provincies en gemeenten. Echter, deze aandacht gaat voornamelijk naar de landschappelijke effecten van grootschalige distributiecentra (‘verdozing’) en de concurrentie van de ruimtevraag van bedrijventerreinen met andere ruimteclaims zoals woningbouw. Er is geen beleid gericht op de verduurzaming van bedrijventerreinen zelf, waarin de verschillende duurzaamheidsopgaven worden geïntegreerd. Dit is een gemis, want het unieke karakter van bedrijventerreinen – meerdere, andersoortige bedrijven zijn in elkaars nabijheid gevestigd – biedt substantiële kansen om de verduurzaming van bedrijven en de samenleving te versnellen.

De centrale vraag van dit advies is: “Met welke beleidsmaatregelen en -instrumenten is de verduurzaming van bedrijventerreinen en de ondernemingen die er zijn gevestigd, te versnellen? En welke rol zouden de rijksoverheid, andere overheden, marktpartijen en de samenleving hierbij moeten spelen?”

Bedrijventerrein Grote Polder Zoeterwoude
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

Net als de rest van Nederland moeten bedrijven verduurzamen. Helaas verloopt dit proces te traag. Dat is begrijpelijk, want veel ondernemers hebben hun handen vol aan het runnen van hun bedrijf. Daarnaast kampen ondernemers in toenemende mate met schaarste aan grondstoffen, netcapaciteit, arbeidskrachten en ruimte.

Verduurzaming is voor veel van deze problemen (een deel van) de oplossing. Het bedrijventerrein is een perfect schaalniveau om ondernemers daarbij te helpen en tegelijkertijd de verduurzaming van Nederland te versnellen. Momenteel ontbreekt beleid dat deze kansen benut.

Sommige maatregelen kunnen bedrijven zelfstandig nemen, zoals het optimaliseren van bedrijfsprocessen. Maar voor andere maatregelen is samenwerking noodzakelijk. Neem de opwek van duurzame elektriciteit. Het Nederlandse elektriciteitsnetwerk is overvol en daarom kunnen bedrijven steeds moeilijker stroom afnemen en duurzaam opgewekte stroom leveren. Een energiehub maakt bedrijven minder afhankelijk van het netwerk. Hiermee leveren bedrijven zelf opgewekte energie aan elkaar en slaan ze overschotten gezamenlijk op. De winst is voor bedrijven – zij verduurzamen hun bedrijfsvoering – maar óók voor de samenleving: netcongestie wordt voorkomen en de energietransitie versneld.

Dit soort maatregelen vereist georganiseerde samenwerking tussen bedrijven. Helaas kent slechts 20% van de reguliere bedrijventerreinen een of andere vorm van organisatie. Ondernemers lopen tegen meer belemmeringen aan. Zo zijn de benodigde investeringen groot en veel ondernemers weten niet wat de overheid nu en in de toekomst van hen verwacht. Ondersteuning vanuit de gemeente is vaak beperkt door gebrek aan expertise en capaciteit. Kortom, de overheid moet ondernemers meer en beter ondersteunen.

De Rli doet drie aanbevelingen om de verduurzaming van bedrijventerreinen te versnellen.

Formuleer een toekomstbeeld

Schets een toekomstbeeld van duurzame bedrijventerreinen, gekoppeld aan meetbare tussendoelen met een helder tijdpad. Ontwikkel een duurzaamheidslabel voor bedrijventerreinen. Dit ontzorgt ondernemers door complexe wet- en regelgeving overzichtelijk te maken.

Maak georganiseerde samenwerking verleidelijk en uiteindelijk wettelijk verplicht

Stimuleer georganiseerde samenwerking middels fiscale voordelen, subsidies voor collectieve verduurzamingsprojecten en financiering van gezamenlijke inhuur van een parkmanager. Maak het uiteindelijk wettelijk verplicht voor ondernemers op een bedrijventerrein om zich aan te sluiten bij een Vereniging van Eigenaren en Gebruikers.

Zorg voor een heldere rolverdeling

Laat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat namens het Rijk de nationale kaders stellen. Geef de provincies een centrale rol en laat hen de regionale regie voeren. Gemeenten zijn als bevoegd gezag de eerst aangewezen gesprekspartner van bedrijventerreinen. Maak van Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) expertisecentra voor verduurzaming van bedrijventerreinen.

Planning

Op 31 oktober 2023, 15.30 uur publiceerde de raad het advies. Minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat (EZK) nam het advies in ontvangst. Het advies werd ook aangeboden aan minister Jetten voor Klimaat en Energie en minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

V.l.n.r.: Evert Nieuwenhuis (projectleider), minister Adriaansens, Jan Jaap de Graeff (voorzitter Rli), Erik Verhoef (Rli-raadslid en voorzitter commissie) en Yourai Mol (raadslid)

Bijeenkomst op donderdag 7 december 2023, 14:00 – 17:00 uur

De Rli organiseert op donderdagmiddag 7 december in New Babylon, Den Haag, een bijeenkomst over zijn advies. Doe mee en meldt u aan. Voor meer informatie over het programma en aanmelding zie: Bijeenkomst advies ’Samen werken: kiezen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen’ | Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (rli.nl)

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of uw reactie kunt u contact opnemen met de projectleider Evert Nieuwenhuis, evert.nieuwenhuis@rli.nl, of 06 21926501.

 

Bedrijventerreinen zijn essentieel voor het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse samenleving. Helaas zijn ze te lang een blinde vlek geweest voor de overheid en kregen ze niet de aandacht die ze verdienen. De laatste jaren groeit weliswaar de beleidsmatige aandacht voor bedrijventerreinen, maar een cruciaal aspect blijft daarbij onderbelicht: de bedrijven op deze terreinen hebben meer hulp nodig bij hun verduurzaming, en hebben daar ook baat bij.

Verduurzaming van bedrijventerreinen is onvermijdelijk. Veel van de benodigde verduurzamings­maatregelen kunnen de op deze terreinen gevestigde bedrijven zelfstandig nemen, maar voor een groot aantal maatregelen is georganiseerde samenwerking op het niveau van het bedrijventerrein efficiënter of zelfs onmisbaar. Het gebrek aan aandacht voor verduurzaming van bedrijventerreinen is dan ook een groot gemis, zowel voor de daar gevestigde ondernemers als voor de Nederlandse samenleving. Het is hoog tijd dat de overheid naast deze ondernemers gaat staan en hen praktische en financiële ondersteuning biedt, heldere kaders stelt en duidelijkheid voor de lange termijn geeft.

In dit advies brengt de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in kaart wat er aan verduurzaming op bestaande bedrijventerreinen mogelijk is, wat dat voor bedrijven en de samenleving kan opleveren en welke acties van de overheid nodig zijn om dit proces in beweging te krijgen.

Meerwaarde van verduurzaamde bedrijventerreinen

Verduurzaming is voor ondernemers een opgave, maar biedt hun ook een oplossing voor problemen als schaarste aan grondstoffen, netcapaciteit, arbeidskrachten, ruimte en energie. Op die manier dragen duurzame bedrijventerreinen bij aan de toekomstbestendigheid van bedrijven. Immers, een duurzame bedrijfsvoering wordt de norm en wie niet duurzaam is, verliest zijn license to operate. 

De circa 3.400 reguliere bedrijventerreinen die Nederland telt, kunnen de komende decennia substantieel bijdragen aan de nationale duurzaamheidstransities. Zo kunnen bedrijventerreinen een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie door met behulp van bijvoorbeeld zonnepanelen op bedrijfsdaken duurzame energie op te wekken, op te slaan en onderling te delen via energiehubs. Daarmee helpen ze tegelijkertijd overbelasting van het elektriciteitsnet (netcongestie) te voorkomen. Ook kunnen bedrijventerreinen fors bijdragen aan de totstandkoming van een circulaire economie, klimaatadaptatie, herstel van de biodiversiteit en verbetering van landschapskwaliteit en ruimtegebruik.

Belang van samenwerking

Voor veel verduurzamingsmaatregelen op reguliere bedrijventerreinen geldt dat ze alleen (goed) zijn uit te voeren als de bedrijven op het terrein samenwerken met elkaar en/of met andere partijen op en rond het terrein. Dat geldt bijvoorbeeld voor het delen van reststromen en hergebruik van grondstoffen of maatregelen die de gevolgen van klimaatverandering tegengaan. Ook als verduurzamingsmaatregelen wél individueel uitvoerbaar zijn, zoals isolatiemaatregelen of het vergroenen van gevels om gebouwen te koelen, is het vaak goedkoper en efficiënter om ze in samenwerking op te pakken. Bij andere verduurzamingsmaatregelen is samenwerking met (overheids)instanties in de regio nodig om ze te laten slagen. Denk bijvoorbeeld aan het aanleggen van een warmtenet voor het benutten van restwarmte.

Verduurzaming van bedrijventerreinen vraagt dus in veel gevallen om een gezamenlijke inspanning op verschillende niveaus. Georganiseerde samenwerking is daarbij noodzakelijk. Als de samen­werkende bedrijven collectieve taken in handen kunnen geven van een capabele parkmanager, hoeven ze ingewikkelde vraagstukken niet meer ieder afzonderlijk op te lossen. Door met elkaar samen te werken, bouwen de betrokken partners onderling vertrouwen op. Dat bevordert het nemen van verduurzamingsmaatregelen en geeft ondernemers zekerheid voor de toekomst van hun bedrijf op die locatie. 

Belemmeringen

De kansen die verduurzaming van bedrijventerreinen biedt, zijn dus talrijk. Toch komt het proces vooralsnog maar mondjesmaat van de grond. Er zijn nauwelijks bedrijventerreinen waar serieus wordt gewerkt aan substantiële, integrale verduurzamingsoplossingen. Hoe komt dat?

Diverse belemmeringen spelen hier een rol. Om te beginnen is de organisatiegraad op de meeste bedrijventerreinen laag; slechts 20% van de reguliere terreinen kent een of andere vorm van organisatie. Verder zijn de benodigde investeringen om te verduurzamen voor menig ondernemer te hoog. Ook missen veel ondernemers duidelijkheid over de precieze doelen en het tijdpad van de verduurzamingsoperatie. Ze ervaren bovendien vaak dat de ondersteuning vanuit de gemeente beperkt is: daar ontbreekt het aan de benodigde deskundigheid en capaciteit. Ten slotte lopen ondernemers geregeld tegen wettelijke bepalingen en overheidsvoorschriften aan die het doorvoeren van maatregelen aan bedrijfspanden vertragen of zelfs verhinderen.

Aanbevelingen

Om ondernemers beter te helpen bij het versnellen van de noodzakelijke verduurzaming op bestaande bedrijventerreinen, is een nieuw perspectief nodig. Bedrijventerreinen moeten niet meer worden gezien als een stuk grond met bedrijfspanden, maar als een verzameling ondernemers die een geheel vormt dat meer kan zijn dan de som der delen. Het is tijd om niet alleen te streven naar duurzame bedrijven, maar ook naar duurzame bedrijventerreinen.

Concreet doen wij aan het kabinet de volgende aanbevelingen: 
1.    Het Rijk zou een toekomstbeeld moeten schetsen van duurzame bedrijventerreinen. In dit toekomstbeeld zou het Rijk ook aandacht moeten geven aan het belang van ruimtelijke ordening (eventuele herstructurering en herplaatsing). Voor de realisatie van dit toekomstbeeld is een tijdpad met concrete tussendoelen cruciaal. Wij adviseren daarom het toekomstbeeld te vertalen in landelijke, meetbare normen voor bedrijventerreinen en te koppelen aan een (vooralsnog vrijwillig) duurzaamheidslabel dat de mate van duurzaamheid van een bedrijventerrein weergeeft. Zo’n label stimuleert het bereiken van nationale duurzaamheidsdoelstellingen, en biedt ook voordelen aan de betrokken ondernemers.
2.    Het Rijk zou samenwerking in georganiseerd verband op bedrijventerreinen verleidelijk moeten maken en uiteindelijk verplicht moeten stellen. Het Rijk kan hiervoor om te beginnen stimulerende instrumenten inzetten, zoals fiscale voordelen en subsidies voor collectief opgezette verduurzamingsprojecten. Niet vrijblijvende samenwerking kan bovendien een voorwaarde vormen voor financiële ondersteuning vanuit het Rijk. Die voorwaarde moet naar ons oordeel zeker gaan gelden voor een nationaal fonds voor verduurzaming van bedrijventerreinen. Zo’n fonds, dat kan bestaan uit een bundeling van bestaande budgetten, bevordert een integrale en collectieve aanpak op bedrijventerreinen. Uiteindelijk zal het Rijk via een Wet organisatievorming bedrijventerreinen ondernemers (zowel eigenaren als gebruikers) op bedrijventerreinen moeten verplichten om lid te worden van een vereniging die het terrein vertegenwoordigt.
3.    Het Rijk zou moeten zorgen voor een heldere rolverdeling tussen de overheden en uitvoeringsinstanties die betrokken zijn bij de verduurzaming van bedrijventerreinen. Het Ministerie van EZK zou een leidende rol moeten krijgen en in die hoedanigheid de nationale kaders voor de verduurzamingsopgave moeten opstellen. De provincies kunnen dan vanuit een coördinerende rol regie voeren op de uitvoering van het proces binnen de kaders van het Rijk. Het Rijk zal provincies voldoende middelen moeten geven om de verduurzaming van bedrijventerreinen op gang te brengen. Gemeenten zijn binnen deze rolverdeling behalve vergunningverlener en opsteller van omgevingsplannen ook de eerst betrokken overheid bij ontwikkeling en beheer van bedrijventerreinen. De Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) ten slotte, fungeren dan als expertisecentrum voor bedrijven, bedrijventerreinverenigingen en overheden.
 

Adviezen in beeld

Veel van onze adviezen zijn – behalve voor regering en parlement – ook interessant voor de provincie. Want als het over de leefomgeving van mensen gaat, is het juist ook de provincie die vaak beleid maakt en besluiten neemt. Omdat ook de gemeente een belangrijke speler is als het gaat om de leefomgeving van mensen hebben wij in 2022 een eerdere versie van het magazine aangeboden aan gemeenteraadsleden voor de periode 2022 – 2026. Het magazine voor de provinciale statenleden is een uitbreiding van het magazine uit 2022.

Met het magazine hopen wij de provinciale statenleden te inspireren met hun werk in de komende provinciale statenperiode.

  1. Goed water goed geregeld (2023)
  2. Elke regio telt! (2023)
  3. Splijtstof? (2022)
  4. Nederland natuurinclusief (2022)
  5. Boeren met toekomst (2021)
  6. Geef richting, maak ruimte! (2021)
  7. Naar een integraal bereikbaarheidsbeleid (2021)
  8. Waterstof: de ontbrekende schakel (2021)
  9. De bodem bereikt?! (2020)
  10. Toegang tot de stad (2020)
  11. Waardevol toerisme (2019)
  12. Warm aanbevolen (2018)
  13. De stad als gezonde habitat (2018)

Voor meer informatie over het advies kunt u contact opnemen met Bart Swanenvleugel, bart.swanenvleugel@rli.nl, 06 52012691.

Te bestellen: 
nee
Adviezen in beeld met een compilatie van foto's uit de genoemde adviezen
Raad: 
sitecontent: 

Goed water goed geregeld

11 mei 2023
Teasertekst: 
In 2027 moet Nederland voldoen aan de eisen van de KRW. Welk overheidsbeleid is nodig om de KRW-doelen zo snel als mogelijk te realiseren en om de behaalde doelen vervolgens te bestendigen?
Adviesnummer: 
2023/02
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Voldoende water van een goede kwaliteit is vitaal voor gezondheid, natuur, drinkwatervoorziening, industrie en landbouw. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), sinds 2000 van kracht, schrijft voor dat alle wateren in Europa uiterlijk in 2027 aan de normen voldoen. Er is sindsdien veel gedaan, maar de doelen van de richtlijn zijn nog verre van gerealiseerd. Slechts een beperkt percentage van de Nederlandse wateren verkeert in een goede toestand. Zo overschreed in 2019 75% van de oppervlaktewateren de normen voor één of meer verontreinigende stoffen. En in 2020 was bij 90% van de oppervlaktewateren de biologische waterkwaliteit nog niet goed genoeg, vooral door een te hoge belasting met de meststoffen stikstof en fosfaat. Het niet op tijd bereiken van de KRW-doelen kan betekenen dat tal van activiteiten in Nederland – zowel in de landbouw als in de rest van de economie – noodgedwongen stil komen te liggen. Ook bestaat het risico dat Nederland, wanneer het de KRW-doelen niet haalt, te maken krijgt met boetes vanuit de Europese Unie.

Tegen deze achtergrond richt de Rli in dit briefadvies zich op het beantwoorden van de vraag welk overheidsbeleid nodig is om de KRW-doelen zo snel als mogelijk te realiseren en om de behaalde doelen vervolgens te bestendigen.

spelende kinderen in en op het water met nieuwbouw op achtergrond
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De Rli concludeert in dit advies dat met het huidige Nederlandse beleid de KRW-doelen in 2027 redelijkerwijs niet meer kunnen worden gehaald. De uitvoering van dat beleid wordt bovendien door een aantal factoren dusdanig belemmerd, dat de KRW-doelen ook na 2027 waarschijnlijk niet realiseerbaar zijn zonder aangescherpte beleidsaanpak. De Rli doet een vijftal aanbevelingen waarmee naar verwachting de doelen van de KRW alsnog gehaald kunnen worden, zij het later dan 2027.

1. Zorg voor betere doorwerking van de KRW op alle relevante beleidsterreinen en tref hiervoor verplichtende maatregelen

Het kabinet moet waarborgen dat de KRW-doelen en de bijbehorende normen expliciet en bindend doorwerken in de wetgeving, regelgeving en besluitvorming op alle beleidsterreinen die mede bepalen of de KRW-doelen worden bereikt. Zo dienen de algemene regels voor meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en het lozen van gevaarlijke stoffen te worden aangescherpt. De Rli adviseert om de watertoets dwingender te laten doorwerken voor álle ruimtelijke plannen en besluiten die invloed (kunnen) hebben op het watersysteem. Ruimtelijke plannen en besluiten moeten worden aangepast als uit de watertoets blijkt dat deze een verslechtering van de huidige toestand van het watersysteem tot gevolg hebben.

2. Maak alle onttrekkingen uit grond- en oppervlaktewater vergunning- of melding-plichtig en reserveer voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning

De Rli adviseert om alle grond- en oppervlaktewateronttrekkingen vergunningplichtig te maken in gebieden waar risico op watertekort bestaat en wijst daarbij specifiek op het belang van de bescherming van grond- en oppervlaktewater dat bedoeld is voor de winning van drinkwater. Zowel kwantitatief als kwalitatief moet die watervoorraad aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Het is belangrijk om na te gaan hoe in de toekomst kan worden voorzien in de groeiende drinkwater¬behoefte, zodat hiermee in de ruimtelijke planvorming rekening kan worden gehouden.

3. Verminder de nutriëntenconcentratie in het grond- en oppervlaktewater door aanscherping van de mestregelgeving, zet instrumenten in voor de door het kabinet beoogde vermindering van de veestapel en verbeter de zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties

De Rli adviseert  om ervoor te zorgen dat het mestbeleid aansluit op de KRW-doelen. Om de nutriëntenconcentratie in het water te verminderen adviseert de Rli het aantal fosfaat- en dierrechten dat wordt verhandeld stapsgewijs af te romen, deze rechten tegen een redelijke vergoeding op te kopen en uit de handel te nemen. Tevens adviseert de Rli om de waterschappen die nog teveel nutriënten zoals fosfaat en nitraat op het oppervlakte¬water lozen, te verplichten om uiterlijk in 2027 bij de rioolwaterzuivering een extra (vierde) zuiveringstrap toe te passen.

4. Laat de KRW-doelen doorwerken in de wetgeving voor gewasbeschermingsmiddelen, prioritaire stoffen, opkomende stoffen, medicijnenresten enzovoort

De Rli adviseert om de KRW-doelen te laten doorwerken in het gewasbeschermingsbeleid en om aanpassingen door te voeren in de wet- en regelgeving voor producten waarin prioritaire en opkomende (pas sinds kort in het water aangetroffen) stoffen worden gebruikt. De KRW-doelen zullen in deze wet- en regelgeving moeten worden verwerkt.

5. Begin direct met het doorrekenen van alle maatregelen

Het is belangrijk dat snel duidelijk wordt waaruit de resterende KRW-opgave bestaat. De minister van IenW moet daarom de te verwachten effecten van alle huidige en voorgestelde maatregelen (laten) doorrekenen. Mocht dat nodig blijken, dan moeten aanvullende maatregelen worden genomen.

Publicatiedatum

Het advies is op 11 mei 2023 overhandigd aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Minister Harbers van Infrastructuur en Waterstaat nam op 11 mei 2023 het advies ‘Goed water goed geregeld’ in ontvangst. Vlnr: Karin Sluis (Rli-raadslid en voorzitter commissie), Jan Jaap de Graeff (voorzitter Rli), minister Harbers en Niels Koeman (Rli-raadslid) Foto: Fred Ernst

Informatie of reactie

Voor meer informatie over het advies kunt u contact opnemen met Nicole van Buren, projectleider: nicole.van.buren@rli.nl of 06-10172005.

Jaarverslag 2022

Jaar: 
2022

In 2022 brachten we de volgende adviezen uit:

Natuurinclusief Nederland: natuur overal en voor iedereen

We constateren dat het huidige natuurbeleid niet effectief is, mede omdat het beleid zich hoofdzakelijk beperkt tot de beschermde natuurgebieden. Dit is niet afdoende om de teruggang van de biodiversiteit te keren, daarvoor moet ook buiten de beschermde natuurgebieden werk gemaakt worden van natuur- en biodiversiteitsherstel. In en om dorpen en steden moet veel meer groen komen, op loop- of fietsafstand voor iedereen. Ook in het landelijk gebied, waar de afgelopen decennia een regelrechte kaalslag van de natuur heeft plaatsgevonden, is natuurherstel noodzakelijk. De Rli pleit ervoor om gebiedsgericht een gewenst minimum kwaliteitsniveau voor natuur vast te stellen. Daarnaast moet de natuuraanpak een integraal onderdeel van de verbouwing van Nederland worden en moet natuur systematisch worden meegewogen bij economische en politieke besluiten.

Onderdak bieden: sturen op prestaties van woningcorporaties

De komende jaren is een aanzienlijke uitbreiding van het aantal sociale huurwoningen nodig. De overheid heeft de woningcorporaties hiervoor hard nodig, want vergeleken met andere aanbieders zorgen woningcorporaties op de meeste effectieve en kostenbesparende manier voor sociale huurwoningen. Om de bestaande voorraad te kunnen uitbreiden zijn bouwlocaties nodig. Daarom wil de Rli dat het Rijk gemeenten gaat verplichten om in hun omgevingsplannen vast te leggen waar de sociale en betaalbare woningen worden gebouwd. Corporaties moeten financieel in staat gesteld worden aan de opgave te voldoen. Daarnaast moet de rijksoverheid sterker sturen op de prestaties van woningcorporaties, en moet wettelijk vastgelegd worden hoeveel sociale woningen erbij moeten komen. Ook vinden we dat woningcorporaties en gemeenten ambitieuze en scherpe afspraken moeten maken over de te leveren prestaties door beide partijen onderling. De minister moet toezicht houden op de naleving van deze afspraken.

Splijtstof? Besluiten over kernenergie vanuit waarden

We verwachten de komende jaren in politiek en samenleving debat over de inrichting van het energiesysteem van de toekomst en de mogelijke rol van kernenergie daarin. Besluiten hierover moeten zorgvuldig worden genomen en toekomstbestendig zijn, anders komt het halen van de klimaatdoelen voor 2050 in gevaar. In dit advies gaan we in op wat in de besluitvorming over kernenergie aan de orde moet komen. Daarbij benoemen we vijf waarden die in het debat aan de orde moeten komen: energiezekerheid, betaalbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en rechtvaardigheid. Ook geeft de Rli een aantal aanbevelingen om het debat goed te kunnen voeren, waaronder het nadrukkelijk betrekken van burgers bij het debat.

Towards a sustainable food system: position paper

Een groep adviesraden onder leiding van Rli-raadslid Krijn Poppe heeft dit advies opgesteld, gericht aan de Europese Commissie en de lidstaten, over een aantal belangrijke aspecten van de aanstaande kaderrichtlijn voor duurzame voedselsystemen van de Europese Commissie. In dit advies pleiten de raden dat de EU-kaderwet de gezondheid van mens en planeet bevordert in een samenhangende en evenwichtige aanpak tussen landbouwbeleid, milieubeleid en voedsel(consumptie)beleid. Het innovatievermogen van de actoren in de voedselketen moet gericht worden om de (rechtvaardige) transitie naar een duurzame landbouw, voedselverwerking en voedselconsumptie te versnellen.

Financiering in transitie: naar een actieve rol van de financiële sector in een duurzame economie

Op dit moment wordt in Nederland nog veel te weinig duurzaam geïnvesteerd. De Rli vindt dat de financiële sector versneld in beweging moet komen om dit te veranderen en de overheid moet zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Om de transitie naar een duurzame economie met zo min mogelijk schade door te komen, is het van belang dat de geldstromen van banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders zich sneller dan nu verplaatsen van niet-duurzame activiteiten naar activiteiten zoals duurzame landbouw, circulaire bedrijvigheid en duurzame energie-infrastructuur. Het beprijzen of verbieden van negatieve duurzaamheidseffecten zijn daarvoor belangrijk, maar niet voldoende. Daarom bevelen we aan dat de minister van Financiën een aantal concrete maatregelen moet nemen die zijn gericht op het versneld in beweging brengen van de financiële sector.

Daarnaast waren er in 2022 een aantal speciale activiteiten:

Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Rli is een podcast uitgebracht ‘Nederland verbouwt in 7 vragen’ met zeven afleveringen over onderwerpen die de leefomgeving betreffen.

Tevens is speciaal voor de nieuw verkozen gemeenteraadsleden een online magazine samengesteld ter ondersteuning van hun werk voor de komende raadsperiode.

Ook hebben we samen met dertien andere adviesraden een inspiratiebundel uitgebracht waarin samenleving en politiek worden opgeroepen om te zorgen dat de huidige én toekomstige jonge generaties een hoopvolle toekomst tegemoet kunnen gaan.

nee
foto van de cover met de titel en datum en illustratie van Natuur
Raad: 
sitecontent: 

Elke regio telt!

Subtitel: 
Een nieuwe aanpak van verschillen tussen regio’s
27 maart 2023
Teasertekst: 
Regio’s in Nederland verschillen aanzienlijk van elkaar. Verschillen in bijvoorbeeld landschap en regionale cultuur geven Nederland karakter, maar veel andere verschillen tussen regio’s zijn onwenselijk. Het tegengaan hiervan vergt stevige veranderingen in het rijksbeleid.
Advies bestand: 
Adviesnummer: 
2023/01
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

Hoewel Nederland relatief klein is, kent ons land aanzienlijke regionale verschillen. Die verschillen zijn er in landschappelijk en cultureel opzicht, maar ook als het gaat om de kansen die mensen hebben om een passende baan te vinden, om onderwijs te volgen op een goed bereikbare locatie en om gezond oud te worden. Bepaalde gebieden in Nederland, veelal gelegen aan de randen van ons land en buiten de  economische centrumgebieden, hebben te maken met een stapeling van achterstanden op meerdere aspecten. De achterstanden betreffen onder meer de hoogte van het gemiddelde inkomen, de kwaliteit van de leefomgeving, de beschikbaarheid van publieke voorzieningen zoals onderwijs, zorg en openbaar vervoer en de werkgelegenheid. Ook de beschikbaarheid van culturele voorzieningen en ontmoetingsplekken is in bepaalde regio’s minimaal en het is daar lastig om actieve verenigingen te behouden.

Dit advies staat stil bij de aard en omvang van de regionale verschillen en achterstanden en heeft tot doel om bij te dragen aan een nieuwe aanpak van regionale verschillen in brede welvaart, om daarmee Nederland als geheel sterker te maken. Drie adviesraden hebben hiervoor hun krachten gebundeld: de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). Zij hebben zich gebogen over de volgende adviesvraag:

Wat is ervoor nodig om onwenselijke verschillen tussen regio’s te voorkomen dan wel te verkleinen, om zo de brede welvaart in alle regio’s van Nederland te bevorderen? Welke rol hebben de rijksoverheid en andere partijen daarbij te spelen?

 

Illustratie met kaart van Nederland in puzzelstukjes
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De regionale verschillen in brede welvaart worden in ons land de laatste jaren groter en het overheidsbeleid draagt daaraan bij. Buiten de economische centrum­gebieden van Nederland verschralen en verdwijnen hoe langer hoe meer voorzieningen, onder andere op het gebied van bereikbaarheid, zorg, onder­wijs en cultuur. Dit leidt tot sociaal-economische tekorten en ook tot gezond­heidsachterstanden. Natuurlijk hebben wij ook gezien en gehoord dat veel mensen het leven in de regio’s buiten de economische centrumgebieden van Nederland waarderen en koesteren om allerlei redenen: ruimte, sociale verbondenheid, landschap of rust. Maar we zien teveel onwenselijke achter­standen in brede welvaart. Onwenselijk, omdat ze de vitaliteit en leefbaar­heid van gemeenschappen in de regio’s ondermijnen en voor Nederland als geheel tot nadelige effecten leiden. Wij stellen vast dat er in het huidige rijksbeleid sprake is van een focus op economische centrumgebieden en dat de over­heid geneigd is om vanuit een ‘macroperspectief’ op doelmatigheid te kijken naar investeringen en (semi)publieke voorzieningen, zonder daarbij oog te hebben voor de specifieke, regiogebonden context. Onderwerpen die urgent en van groot belang zijn in de regio’s buiten de economische centrumgebieden, zoals openbaarvervoerverbindingen, het op peil houden van het onderwijsaanbod en het aanbod van zorg, hebben vanuit een natio­naal macroperspectief op doelmatigheid slechts beperkte betekenis, omdat deze regio’s dunner bevolkt zijn en hun bijdrage aan de nationale economi­sche groei beperkter is.

Al met al richt het huidige rijksbeleid zich niet op het waarborgen van een basis van brede welvaart overal in het land. De beperkte aandacht voor regio’s buiten de economische centrumgebieden is extra problematisch als wordt meegewogen dat Nederland voor een aantal grote, nationale maat­schappelijke opgaven staat, zoals de klimaatadaptatie en de noodzakelijke transities in het energiesysteem, de landbouw en de economie. De aanpak van deze opgaven heeft alleen kans van slagen als het hele land eraan kan bijdragen en kan meeprofiteren van het resultaat. Dat vraagt om veerkrach­tige, vitale regio’s en een goede relatie tussen Rijk en regio’s. Daarnaast loopt de groei van de economisch sterke regio’s tegen grenzen van leefbaar­heid aan waardoor daar nieuwe knelpunten dreigen te ontstaan op het gebied van onder andere wonen, leefomgevingskwaliteit en gezondheid. Wij menen daarom dat er een nieuw perspectief nodig is in het rijksbeleid, waarin de kansen van regio’s op waarde worden geschat en waarin de mensen die er wonen en werken volwaardig meetellen.

Om de onwenselijke brede welvaartsverschillen in Nederland tegen te gaan, adviseren de raden het volgende:

  • Herijk de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk, door het rijksbeleid te richten op brede welvaart in álle regio’s en het mogelijk maken om budgetten te bundelen.
  • Investeer in langjarige en substantiële programma’s voor regionale ontwikkeling, door regio’s kansenagenda’s te laten ontwikkelen voor een grotere brede welvaart  en als rijksoverheid langjarige investeringsbudgetten beschikbaar te stellen.
  • Werk aan een vitale relatie tussen regio’s en de rijksoverheid door te werken aan een modern spreidingsbeleid en het realiseren van vertegenwoordiging van regio’s bij het Rijk en van de rijksoverheid in regio’s

Publicatiedatum en -bijeenkomst

Het advies is op 27 maart 2023 aangeboden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bruins Slot. Tijdens een publieksbijeenkomst in Veenhuizen overhandigden raadsvoorzitters Jan Jaap de Graeff (Rli), Han Polman (ROB) en Jet Bussemaker (RVS) het advies gezamenlijk aan de minister.

Vlnr: Han Polman (voorzitter ROB), Jet Bussemaker (voorzitter RVS), minister Bruins Slot en Jan Jaap de Graeff (voorzitter Rli). Foto: Karel Hulskers

Bekijk de animatie met een korte uitleg over het advies ‘Elke regio telt!’  (2:01)

Bekijk hier de compilatiefilm van de bijeenkomst ‘Elke regio telt!  (7:54 min)

Bekijk hier de reactie van minister Bruins Slot (BZK) op het advies ‘Elke regio telt!’ (11:47)

Bekijk hier de reactie van Caspar van den Berg (hoogleraar Bestuurskunde RUG) op het advies ‘Elke regio telt!’ (6:27)

Bekijk hier de reactie van Lea Bouwmeester (Federatie voor Gezondheid) op het advies ‘Elke regio telt!’ (10:18)

Bekijk hier de gehele livestream van de bijeenkomst ‘Elke regio telt’  (2.08 uur)

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of uw reactie kunt u contact opnemen met de projectleider Bart Swanenvleugel, bart.swanenvleugel@rli.nl, 06 52012691.

Regionale welvaartsverschillen

Hoewel Nederland relatief klein is, kent ons land aanzienlijke regionale verschillen. Die verschillen zijn er in landschappelijk en cultureel opzicht, maar ook als het gaat om de kansen die mensen hebben om een passende baan te vinden, om onderwijs te volgen op een goed bereikbare locatie en om gezond oud te worden. Bepaalde gebieden in Nederland, veelal gelegen buiten de economische centrumgebieden, hebben te maken met een stapeling van achterstanden op één of meer aspecten. Deze situatie is niet nieuw, maar de ongelijkheid neemt de laatste jaren verder toe.

Doordat de bedrijvigheid zich nu voornamelijk concentreert in economische kerngebieden zoals de Randstad en de regio Eindhoven, geldt datzelfde voor de werkgelegenheid, het aanbod van diensten en voorzieningen enzovoort. In de regio’s buiten de economische kerngebieden is het vaak rustiger en is er vaak meer ruimte. Dat laatste maakt deel uit van de charme van die gebieden; het wordt als zeer positief ervaren. Deze positieve waardering weegt echter steeds minder op tegen de gegroeide verschillen in brede welvaart en negatieve ontwikkelingen die elkaar versterken. Essentiële voorzieningen in de regio’s brokkelen gelijktijdig af: basisscholen gaan dicht, huisartspraktijken verdwijnen, winkels sluiten hun deuren, bushaltes worden opgeheven. Deze neerwaartse spiraal van verschraling heeft verstrekkende gevolgen voor het gemeenschapsleven in een regio. De leefbaarheid van dorpen, buurten en gemeenschappen komt onder druk te staan en dit leidt in diverse regio’s tot achterstanden. Dit betreft onder meer verschillen in gezondheid (de gemiddelde levensverwachting is in sommige gebieden zeven jaar lager dan elders) en de hoogte van het gemiddelde inkomen. Ook is de beschikbaarheid van culturele voorzieningen, openbaar vervoer en ontmoetingsplekken in bepaalde regio’s onder de maat.

Een deel van deze regionale achterstanden vinden wij principieel niet te rechtvaardigen omdat ze de kansen van mensen op een gezond leven en op deelname aan de samenleving beperken. Maar ook voor Nederland als geheel vormen deze regionale achterstanden en verschillen een probleem omdat de realisatie van allerlei nationale doelstellingen – denk aan de noodzakelijke transities in onder meer het energiesysteem, de landbouw en de economie – overal in Nederland opgepakt moet worden. Nederland kan zich deze achterstanden simpelweg niet veroorloven.

Het bestaan van dergelijke onwenselijke verschillen in regionale brede welvaart vormde voor drie onafhankelijke adviesraden aanleiding om hierover gezamenlijk te adviseren: de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). Wij zijn nagegaan wat er aan de hand is: welke regionale verschillen bestaan er zoal, wat zijn de oorzaken ervan en hoe ervaren mensen in de regio’s zelf de verschillen? Daarop volgde de vraag: wat moet daaraan worden gedaan en door wie?

We hebben het begrip ‘brede welvaart’ als graadmeter gebruikt. Brede welvaart omvat alles wat mensen van waarde vinden: niet alleen het besteedbaar inkomen, maar bijvoorbeeld ook gezondheid, onderwijs, milieu en leefomgeving, sociale verbondenheid, persoonlijke ontplooiing en veiligheid. Het doel van ons advies is om het kabinet te adviseren over wat zij kunnen doen (of laten) om ervoor te zorgen dat het overheidsbeleid in elke regio in Nederland ten goede komt aan de brede welvaart, niet alleen in de gebieden die het economisch voor de wind gaat.

Wat er leeft in de regio’s

Om zicht te krijgen wat er leeft in regio’s buiten de economische kerngebieden hebben wij vijf ’voorbeeldregio’s’ onderzocht: de Veenkoloniën, Parkstad Limburg, Twente, de Kop van Noord-Holland en Zeeuws-Vlaanderen. We hebben gesprekken gevoerd met bestuurders ter plaatse en met mensen die er wonen, werken of ondernemen. Een terugkerend punt in de gesprekken betrof de rol van de rijksoverheid. Veel mensen in de regio’s voelen zich overgeslagen bij investeringen van het Rijk in de economie, de zorg, de infrastructuur, het openbaar vervoer, de culturele voorzieningen en het onderwijs. Ze hebben het idee dat de rijksoverheid niet goed begrijpt wat er in de regio speelt en te veel op afstand staat, ook letterlijk: tal van regionale vestigingen van overheidsdiensten zijn vertrokken of zelfs opgeheven. De landelijke overheid is hierdoor haar ‘voelsprieten in de regio’ kwijtgeraakt.

De mensen met wie wij spraken lieten ook weten dat de ondersteuning van regio’s vanuit het Rijk niet toereikend is. Om de achterstanden op het gebied van onder meer gezondheid, onderwijs, bereikbaarheid en economische welvaart goed aan te pakken, is naar hun oordeel langdurige aandacht nodig. Maar de steunprogramma’s van de rijksoverheid zijn kortdurend, incidenteel en van te beperkte omvang.

Het landelijke beleid maakt volgens onze gesprekspartners met name de sterke regio’s sterker, met als onbedoeld gevolg dat andere regio’s verzwakken. Dat is bijvoorbeeld te merken in regio’s die grenzen aan Duitsland of België. De Haagse overheidsregels staan vaak het benutten van kansen aan de andere kant van de grens in de weg. Het lukt dan ­bijvoorbeeld niet om personeel aan te trekken van over de grens of om op te boksen tegen ‘concurrentie’ in het leerlingenvervoer. Ook tellen kansen van grensgebieden in de afwegingen bij bijvoorbeeld de aanleg van een openbaarvervoerverbinding amper mee.

Maakt de rijksoverheid de juiste keuzes?

Om zicht te krijgen op de aandacht die het Rijk heeft voor de regio’s, hebben we in kaart gebracht hoeveel rijksgeld er bij de regio’s binnenkomt. Het meeste geld is afkomstig uit het Gemeentefonds. Deze budgetten zijn vooral bedoeld voor het in stand houden van het lokale voorzieningenniveau en om zorg en ondersteuning te bieden aan inwoners. Via het Gemeentefonds wordt getracht verschillen tussen gemeenten te verkleinen, door gemeenten die te maken hebben met achterstanden een relatief grotere uitkering te geven. Voor structurele investeringen blijft weinig ruimte over.

Het Rijk investeert daarnaast ook zelf in regio’s: in de realisatie van infrastructuur, ziekenhuizen, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, woningbouwprojecten enzovoort. Ons is opgevallen dat deze rijksinvesteringen in de praktijk vooral ten goede komen aan de economische kerngebieden en stedelijke regio’s in het land. Oftewel: aan gebieden waar volop kansen liggen, omdat ze zijn aangehaakt op de wereldeconomie. Deze investeringen maken krachtiger wat al krachtig is. Dat is een bewuste keuze van de rijksoverheid. De achterliggende aanname is dat het vergroten van welvaartsgroei in economisch sterke regio’s, uiteindelijk ook profijt oplevert voor zwakkere regio’s.

Maar is dat ook zo? Uit verschillende onderzoeken blijkt van niet. Terwijl de economische kerngebieden in Nederland de afgelopen decennia steeds sterker zijn geworden, hebben de regio’s die al op achterstand stonden gestaag aandeel in de economische ontwikkeling verloren en zijn de achterstanden in brede welvaart niet minder geworden. Sterke regio’s trekken regio’s met achterstanden niet mee omhoog. Integendeel: deze worden juist zwakker, onder andere door het vertrek van jonge mensen en theoretisch opgeleiden. Een belangrijke aanname waarop het beleid van de rijksoverheid stoelt, klopt dus niet.

Belang van vertrouwen en betrokkenheid van burgers

De sterk gegroeide verschillen in diverse onderdelen van brede welvaart tussen regio’s binnen en regio’s buiten de economische kerngebieden van het land achten wij onwenselijk, deels omdat ze niet te rechtvaardigen zijn maar ook omdat ze voor Nederland als geheel een probleem vormen. Immers, wanneer brede welvaart structureel ongelijk is verdeeld, heeft dit onvermijdelijk consequenties voor het vertrouwen dat inwoners van minder bedeelde regio’s hebben in de overheid en overheidsinstituties. Tekenen daarvan zijn op dit moment al zichtbaar. Veel mensen in de door ons onderzochte regio’s herkennen zich nauwelijks meer in de rijksoverheid. Ze hebben het gevoel dat het Rijk geen recht doet aan wat zij belangrijk vinden en wat hun regio nodig heeft. Zij voelen zich niet gezien, laat staan begrepen. Op den duur kan een gebrek aan vertrouwen en betrokkenheid van grote groepen burgers de democratische gemeenschap en het gezag van de Nederlandse overheid ondermijnen. Tegelijkertijd kan het de realisatie van allerlei nationale doelstellingen bemoeilijken – denk aan de noodzakelijke transities in onder meer het energiesysteem, de landbouw en de economie – en loopt de welvaartsgroei in de economische kern­gebieden tegen de grenzen van leefbaarheid aan. Nederland kan zijn nationale problemen niet oplossen zonder de kracht en het potentieel van álle regio’s.

Onze aanbevelingen

Wij denken dat het tijd is voor een evenwichtiger rijksbeleid met een sterkere oriëntatie op de regio. Dat vraagt ook om een gedragsverandering van besluitvormers: zij moeten in elke afweging gaan meewegen wat de consequenties zijn voor verschillende regio’s. Dat zal niet gemakkelijk zijn omdat diep gewortelde patronen, routines en systemen verandering behoeven. Het is een proces van lange adem. En toch moet het. Het zal vast niet altijd in één keer goed gaan, maar de veranderingen moet wel nu meteen beginnen. Hiertoe doen we in dit advies een aantal concrete aanbevelingen. De belangrijkste zijn, in samengevatte vorm:

Herijk de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk

Beleid en investeringskeuzes van de rijksoverheid moeten niet langer vanzelfsprekend leiden tot ‘sterker te maken wat al sterk is’. De betekenis van keuzes van het Rijk voor de brede welvaart in regio’s, zou veel beter doordacht moeten worden. Het gaat in de besluitvorming immers niet alleen om de economische kracht van het land, maar om een acceptabel niveau van brede welvaart in heel Nederland. Dat betekent dat overal tenminste een basis voor vitale gemeenschappen moet worden gegarandeerd, maar die basis zal niet in elke regio in Nederland hetzelfde eruit zien. Die is afhankelijk van de specifieke regionale structuur, het regionale karakter en de behoeften van bewoners. Om handen en voeten te geven aan deze veranderende investeringslogica, kan de rijksoverheid aansluiten bij de Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Rijk, IPO, VNG & UvW, 2023) die expliciet bepaalt dat het Rijk inzicht moet geven in de regionale gevolgen van nationaal beleid.

Investeer in langjarige en substantiële programma’s voor regionale ontwikkeling

Samenwerkende partijen in de regio’s moeten een ‘kansenagenda’ maken voor de ontwikkeling van brede welvaart voor de lange termijn. Zij bepalen gezamenlijk inhoudelijke prioriteiten op basis van regiospecifieke kansen, behoeften en opgaven. De ‘kansenagenda’s’ moeten ook aansluiten bij de aanpak van grote nationale en Europese opgaven voor de toekomst. Het Rijk moet op basis van de kansenagenda’s langjarig extra financiële ruimte vrijmaken (dus boven op de reguliere budgetten) om ongewenste verschillen tussen regio’s te verkleinen. Er zal altijd een onafhankelijke toets op bredewelvaartseffecten van die agenda’s gedaan moeten worden.

Zo’n langjarige investeringsstrategie zou een koerswijziging betekenen ten opzichte van de huidige strategie. Het Rijk beperkt zich vooralsnog tot het verstrekken van bijdragen voor korte periodes, bedoeld voor het repareren van achterstanden. De door ons voorgestelde langjarige en substantiële budgetten voor de ontwikkeling van brede welvaart zou het Rijk in principe kunnen volgen voor alle regio’s in Nederland. Maar wij vinden dat de prioriteit moet liggen bij de regio’s die op dit moment sterk achterlopen.

Werk aan een vitale relatie tussen regio’s en rijksoverheid

Een sterkere oriëntatie in het rijksbeleid op regionale ontwikkeling vraagt om een vitale relatie tussen rijksoverheid en regio’s, zodat signalen uit de regio beter doorklinken op rijksniveau en Rijk en regio gemakkelijker met elkaar in gesprek komen. Wij noemen in dit advies verschillende mogelijkheden daarvoor en bevelen aan om daarin keuzes te maken.

Verder vinden wij dat de rijksoverheid bij de keuzes die worden gemaakt rond de sluiting of vestiging van instellingen, nadrukkelijker spreiding over het land zou moeten nastreven. Dat geldt voor kennis- en onderwijsinstellingen vanwege hun essentiële rol in regionale ecosystemen. Dat geldt voor rijksdiensten en zelfstandige bestuursorganen (zbo’s). En dat geldt eveneens bij de aanpak van de grote nationale woningbouwopgave, die volgens ons deels moet worden verwezenlijkt door middel van kleinschalige woningbouwprojecten, gespreid over de regio’s in het land.

Tot slot

Wij komen in dit advies tot de conclusie dat er sprake is van een stapeling van onwenselijke bredewelvaartsverschillen tussen regio’s in Nederland. Wij vinden dat er daarom in de volle breedte van het overheidsbeleid meer aandacht en ruimte voor de structurele ontwikkeling van regio’s nodig is. Alleen dan kan er sprake zijn van een toekomst met brede welvaart, in élke regio in Nederland.

Werkprogramma 2023-2024

De raad heeft de ambitie om in de komende jaren bij te dragen aan het versnellen van de noodzakelijke transities in het brede veld van de fysieke leefomgeving. Vanwege de sterke onderlinge verbondenheid van de uitdagingen in de fysieke leefomgeving, strekken de meeste adviezen van de raad zich uit over de grenzen van de vier departementen in het fysieke domein.

Adviesthema's

Een aantal onderwerpen uit het werkprogramma van vorig jaar loopt door in 2023:

  • Beleid voor bedrijventerreinen
  • ‘Vergeten’ Nederland?
  • Kaderrichtlijn Water

De vijf nieuwe thema’s die de raad oppakt zijn:

  1. Van wegwerpeconomie naar duurzame producten
  2. Ruimtelijke gevolgen van klimaatadaptatie op de lange termijn
  3. De juridificering van het maatschappelijk debat over duurzaamheid en milieu
  4. Duurzaam bouwen
  5. Brede welvaart in de praktijk van het omgevingsbeleid

De raad ziet af van het voorstel voor een advies over herstelbeleid ‘Groen uit de crisis – Green Deal’ uit werkprogramma 2022 – 2023. De Nederlandse economie heeft zich razendsnel hersteld en de economie wordt geplaagd door heel andere problemen zoals schaarste op de arbeidsmarkt, hoge inflatie, energieschaarste en afnemende koopkracht. In plaats daarvan heeft de raad het voornemen om een ongevraagd advies voor te bereiden met als titel ‘Uitvoeringskracht’.

Naast bovengenoemde thema’s zal de raad de komende jaren, aanvullend op zijn reguliere werkzaamheden, adviseren op basis van (tussentijdse) uitkomsten van de evaluatie van de Omgevingswet.  Hiervoor is de raad tijdelijk uitgebreid met twee raadsleden die ook deel uitmaken van de Evaluatiecommissie Omgevingswet.

Ten slotte overweegt de raad om een ongevraagd advies uit te brengen over de complexe vraagstukken in de leefomgeving die in de volgende kabinetsperiode tot een oplossing moeten worden gebracht.

Kijk voor de laatste stand van zaken van de lopende adviezen op In voorbereiding

Werkprogramma: 
Te bestellen: 
nee
illustratie van radartjes die in elkaar grijpen met tekeningen er in van landbouw, infrastructuur, wonen, overleg, transport, energie
Raad: 
sitecontent: 
Programmering van de adviesthema's voor de periode 2023-2024
Homepage Teasertekst: 
De raad stelt jaarlijks een werkprogramma op dat wordt vastgesteld door de bewindslieden van IenW, EZK, LNV en BZK. Het werkprogramma geeft een toelichting op de adviesthema's voor de periode 2023-202]4.

Financiering in transitie

Subtitel: 
Naar een actieve rol van de financiële sector in een duurzame economie
22 december 2022
Teasertekst: 
In de transitie naar een duurzame economie zal de financiële sector een belangrijke rol moeten spelen. Dat gaat echter niet vanzelf. Sturing is nodig om te zorgen dat de financiële sector zich daadwerkelijk voorbereidt op en versneld bijdraagt aan de transitie.
Adviesnummer: 
2022/05
Te bestellen: 
nee

Aanleiding en adviesvraag

De Nederlandse economie staat vanwege de klimaat- en biodiversiteitscrisis voor een grote verduurzamingsopgave. Nieuwe economische activiteiten zullen moeten worden opgebouwd, terwijl veel bestaande activiteiten moeten worden af- of omgebouwd. Dit vraagt om aanzienlijke investeringen. Ook brengt de verduurzamingsopgave risico’s met zich mee waarop financiële instellingen en toezichthouders zich moeten voorbereiden. De financiële sector heeft dus een actieve rol te spelen in de transitie naar een duurzame economie.

De centrale vraagstelling voor het advies ‘Financiering in transitie: Naar een actieve rol van de financiële sector in een duurzame economie’ is:

”Welke mogelijkheden heeft de overheid om financiële instellingen zodanig te sturen dat zij anticiperen op een duurzame economie en bijdragen aan de transitie daarnaartoe?”.

illustratie van een een euro die door het gras rolt
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

Op dit moment wordt in Nederland nog veel te weinig duurzaam geïnvesteerd. De afgelopen tien jaar was er veel geld beschikbaar op de financiële markten. Dit vond echter maar beperkt zijn weg naar duurzame economische activiteiten. Er was te weinig aanbod van (hoog)risicokapitaal voor innovaties en te weinig aanbod van langlopende financiering. Deze situatie dreigt gelet op de huidige macro-economische omstandigheden te verslechteren. Vraag en aanbod van duurzame financiering is onvoldoende op elkaar afgestemd en de Rli vreest dat het gat groter wordt.

Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders zullen bovendien hun geldstromen moeten verleggen om ook zelf met zo min mogelijk schade door de transitie te komen. Het is zaak om de spiraal te doorbreken en om financiering van niet-duurzame activiteiten af te bouwen en geldstromen naar duurzame activiteiten te vergroten, zoals circulaire bedrijvigheid en duurzame energie-infrastructuur en landbouw.

Het beprijzen of verbieden van negatieve duurzaamheidseffecten is belangrijk, maar niet voldoende om de financiële sector zijn rol in de transitie naar een duurzame economie te laten vervullen. In zijn advies beveelt de Rli de overheid dan ook aan om gerichte maatregelen te nemen.

De afgelopen jaren heeft de financiële sector de eerste stappen gezet. Wij zien echter nog vier barrières binnen de sector die vooruitgang in de weg staan:

  • Verreweg de meeste partijen blijven georiënteerd op kortetermijnrendement.
  • Regels en toezicht zijn onvoldoende gericht op verduurzaming.
  • Staatsobligaties zijn oververtegenwoordigd in de portefeuille van pensioenfondsen waardoor kansen blijven liggen om te beleggen in de transitie naar een duurzame economie.
  • Overheidsaanbod van financiering en ondersteuning voor duurzame projecten is versnipperd.

De Rli acht het niet waarschijnlijk dat de financiële sector de benodigde stappen zelfstandig kan zetten. De raad denkt dat daarvoor aanvullend overheidsbeleid nodig is: niet alleen stimulerend en faciliterend, maar ook dwingend. Oftewel: een wortel-en-stokbenadering. Op hoofdlijnen luidt het advies daarom:

  • Veranker de duurzame ontwikkeling in het businessmodel van financiële instellingen. Zorg dat banken hun rekenmodellen voor het beoordelen van investeringsvoorstellen zo aanpassen dat de transitie naar een duurzame economie niet langer wordt belemmerd en maak de verantwoording over duurzaamheidsbeleid breder dan alleen CO2-uitstoot. Zorg dat bijvoorbeeld ook verantwoording wordt afgelegd over het effect van economische activiteiten op biodiversiteit en grondstoffengebruik.
  • Geef verduurzaming een grotere rol in de regels voor en toezicht op de financiële sector. Zorg dat de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten ook toezicht houden op de duurzaamheidseffecten van financiering en maak de hoogte van de belasting die banken betalen afhankelijk van hun duurzaamheidsprestaties.
  • Stimuleer duurzame beleggingen in het nieuwe pensioenstelsel. De vernieuwing van het pensioenstelsel kan worden benut om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen, met behoud van hun rendementsverwachting, meer kunnen beleggen in de duurzame economie van Nederland.
  • Creëer een volwaardige nationale investeringsinstelling. Bundel en versterk de kracht van bestaande instellingen en instrumenten. Invest-NL en delen van het Nationale Groeifonds en het Klimaatfonds kunnen het fundament vormen voor een nieuwe investeringsinstelling waarin overheid en bedrijfsleven samen kunnen zorgen voor veel meer duurzame investeringen.

Publicatiedatum en meet-up

Het advies is op 22 december 2022 overhandigd aan de minister van Financiën, Sigrid Kaag. Op 14 februari 2023 organiseerde de Rli een meet-up over zijn advies.

Vlnr: Joris Stok (Rli-projectleider), Eloy Lindeijer (extern commissielid), Jeanet van Antwerpen (Rli-raadslid en voorzitter commissie), Jan Jaap de Graeff (voorzitter Rli), minister Kaag, Peter Blom (extern commissielid) Foto: Fred Ernst

Impressie van de meet-up op 14 februari 2023

Foto: Fred Ernst

Meer informatie

Voor meer informatie over het advies of de bijeenkomst kunt u contact opnemen met Joris Stok (projectleider): joris.stok@rli.nl, tel. 06 1324 6502.

Nederland staat voor grote verduurzamingsopgaven. We zullen niet alleen onze leefomgeving, maar ook onze economie moeten aanpassen in het licht van de klimaatverandering, het biodiversiteitsverlies en de grondstofuitputting die de aarde in toenemende mate bedreigen. Nieuwe economische activiteiten zullen moeten worden opgebouwd, terwijl andere activiteiten worden afgebouwd of omgebouwd. Dit veranderingsproces, oftewel de transitie naar een duurzame economie, brengt aanzienlijke investeringen met zich mee. De beschikbaarheid van voldoende financiering is dus essentieel. Financiële instellingen zoals banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders zijn dan ook belangrijke spelers in de transitie. Dit advies gaat over de mogelijkheden die de rijksoverheid heeft om deze financiële instellingen zodanig te sturen, dat zij financiering voor niet-duurzame activiteiten gaan afbouwen, sterker gaan anticiperen op de transitie naar een duurzame economie en versneld gaan bijdragen aan de realisatie van deze transitie.

In een eerder advies uit 2019 hebben wij vastgesteld dat er behoefte is aan consistent overheidsbeleid, geformuleerd vanuit een eenduidige visie op de transitie naar een duurzame economie (Rli, 2019). Wij hebben de overheid toen aanbevolen om over te gaan tot het beprijzen en reguleren van negatieve duurzaamheidseffecten van economische activiteiten. Ook in dit advies bevelen wij de overheid aan om maatregelen te treffen – nu gericht op de financiële sector. Deze maatregelen vormen een aanvulling op – en dus geen vervanging van – de maatregelen die wij eerder hebben voorgesteld. Alleen reguleren en beprijzen van negatieve duurzaamheidseffecten zijn namelijk niet voldoende om de financiële sector de noodzakelijke snelheid te laten maken. De maatregelen die wij in dit advies voorstellen hebben tot doel ervoor te zorgen dat dit wél gebeurt en dat de financiële sector zijn rol in de transitie naar een duurzame economie optimaal gaat vervullen.

Veel geld, maar weinig duurzame financiering

De afgelopen tien jaar was er onder andere door het stimuleringsbeleid van centrale banken in de Europese Unie (EU) veel geld beschikbaar op de financiële markten. Financiële instellingen konden zodoende gemakkelijk geld verstrekken. Dit geld vond helaas door verschillende oorzaken maar zeer beperkt zijn weg naar duurzame economische activiteiten. Er was te weinig aanbod van (hoog)risicokapitaal voor innovaties en te weinig aanbod van langlopende financiering. Duurzame economische activiteiten kwamen mede daardoor maar beperkt van de grond. Het valt te verwachten dat deze situatie de komende jaren, wanneer er geen maatregelen worden getroffen, verder zal verslechteren. De macro-economische situatie verandert anno 2022 immers snel. Er is sprake van hoge inflatie en stijgende rentes. Onze zorg is dat de gebrekkige aansluiting tussen de vraag naar duurzame financiering en het aanbod ervan, zal toenemen. Het is belangrijk om deze negatieve spiraal te doorbreken, want er gaat op dit moment nog veel te veel financiering naar bedrijven die met hun activiteiten de biodiversiteit aantasten of bijvoorbeeld veel fijnstof uitstoten. De financiering van zulke niet-duurzame economische activiteiten zal moeten worden afgebouwd gedurende de transitieperiode. Het is zaak dat de geldstromen van banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders zich versneld gaan verplaatsen naar duurzame economische activiteiten zoals de bouw van windturbines, de aanleg van infrastructuur voor waterstoftransport en de opslag van duurzaam opgewekte energie.

Barrières staan duurzame financiering in de weg

Wij zien vier barrières binnen de financiële sector die de afbouw van niet- duurzame financiering en de benodigde groei van duurzame financiering in de weg staan.

In de eerste plaats blijven, ondanks groeiende aandacht voor duurzaamheid, verreweg de meeste partijen in de financiële sector georiënteerd op kortetermijn financieel rendement. Dit businessmodel is problematisch, omdat het geen goed zicht biedt op de risico’s die niet-duurzame investeringen hebben in het licht van de toekomstige duurzame economie. Het ontbreekt financiële instellingen vaak aan de benodigde deskundigheid en instrumenten om de rendementen van duurzame investeringen op waarde te schatten. Er worden rekenmodellen gebruikt die zijn afgestemd op gangbare bedrijfsmodellen en die niet overweg kunnen met de kosten- en batendynamiek van duurzame projecten.

In de tweede plaats zijn de regels voor de financiële sector, en ook het bijbehorende toezicht, onvoldoende gericht op verduurzaming.

In de derde plaats zijn staatsobligaties oververtegenwoordigd in de portefeuilles van Nederlandse pensioenfondsen. Daardoor blijven kansen onbenut, bijvoorbeeld op het gebied van langetermijnbeleggingen in duurzame energie-infrastructuur en duurzaam vastgoed. Dit is nadelig voor de transitie naar een duurzame economie en uiteindelijk ook voor pensioendeelnemers, want dergelijke beleggingen dragen bij aan een waardevast pensioen.

In de vierde plaats is er sprake van een versnipperd overheidsaanbod van financiering en ondersteuning voor duurzame economische projecten. De Nederlandse overheid heeft een groot aantal organisaties en fondsen opgericht om innovatie en duurzame activiteiten te stimuleren. Nederland beschikt niet – anders dan bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk en Canada – over een daadkrachtige nationale investeringsinstelling die als betrouwbare partner kan optreden voor private partijen die duurzame activiteiten willen ontplooien of financieren.

Aanvullend overheidsbeleid nodig

De afgelopen jaren zijn in het financiële domein eerste stappen gezet om te komen tot meer duurzame financiering. De financiële sector spant zich in om transparantie te bieden over het gevoerde duurzaamheidsbeleid. En de minister van Financiën heeft samen met de minister voor Klimaat en Energie de Beleidsagenda verduurzaming financiële sector uitgebracht. Deze inspanningen zijn echter nog niet voldoende. Wij zijn van mening dat de overheid een nog actievere rol moet vervullen. Wij doen de rijksoverheid daarvoor vier aanbevelingen:

1. Veranker duurzame ontwikkeling in het businessmodel van financiële instellingen. Wij pleiten onder andere voor aanpassing van de rekenmodellen die financiële instellingen gebruiken en voor verbreding van de verantwoording die zij afleggen over het door hen gevoerde duurzaamheidsbeleid. Deze rapportages beperken zich tot nu toe vooral tot de mate van CO2-uitstoot.

2. Geef verduurzaming een grotere rol in de regels voor en toezicht op de financiële sector. Wij bevelen aan om te expliciteren dat duurzaamheid onder het bestaande mandaat valt van de instanties die toezicht houden op de financiële sector. Aanvullend pleiten wij voor een verduurzaming van kapitaaleisen voor financiële instellingen, verduurzaming van de bankenbelasting en een vernieuwde Tante Agaath-regeling om particuliere investeringen in duurzame innovatie te stimuleren.

3. Stimuleer duurzame beleggingen in het nieuwe pensioenstelsel. Wij bevelen aan om de vernieuwing van het pensioenstelsel te benutten om te bewerkstelligen dat pensioenfondsen kiezen voor meer duurzame beleggingen, bijvoorbeeld in energie-infrastructuur en duurzaam vastgoed.

4. Creëer een volwaardige nationale investeringsinstelling. Een Nationale Investeringsinstelling moet worden gecreëerd om meer langlopende financiering beschikbaar te krijgen voor duurzame economische projecten, maar om ook regie te kunnen voeren op de samenwerking met private partijen bij de opschaling van de duurzaamheidstransitie. Wij pleiten niet voor het oprichten van een nieuwe organisatie, maar voor het bundelen en versterken van verschillende bestaande instellingen en instrumenten (waarbij Invest-NL en delen van het Nationale Groeifonds en het Klimaatfonds bijvoorbeeld het fundament van deze instelling kunnen vormen).

Towards a sustainable food system

Subtitel: 
a position paper on the framework law
31 oktober 2022
Teasertekst: 
De Europese commissie kondigde in 2022 een kaderrichtlijn aan die de transitie naar een duurzaam voedselsysteem moet gaan ondersteunen.
Adviesnummer: 
Rli/EEAC
Te bestellen: 
nee

In reactie op het voorstel van de Europese Commissie bracht de Rli samen met verschillende Europese collega-raden op 31 oktober 2022 een advies uit over een aantal belangrijke aspecten van deze aangekondigde kaderrichtlijn. 

Aanleiding en adviesvraag

In mei 2020 presenteerde de Europese Commissie haar "van boer tot bord"-strategie. In deze strategie kondigt de Commissie speciale wetgeving aan, een kaderrichtlijn voor duurzame voedselsystemen. Deze kaderrichtlijn moet bijdragen aan meer samen in het voedselsysteem, van productie tot de consumptie van voedsel, alsook de socio-economische en ecologische uitkomsten van al deze activiteiten op zowel Europees als nationaalniveau.

In 2022 startte de Europese Commissie met de voorbereiding van de kaderrichtlijn. Dit was voor een groep adviesraden, met Rli-raadslid Krijn Poppe als rapporteur, het moment om in het verband van het European Environment and Sustainable Development Advisory Councils Network (EEAC Network) een advies op te stellen gericht aan de Europese Commissie en de EU lidstaten, over een aantal belangrijke aspecten van de aanstaande kaderrichtlijn.

cover van position paper on te framework law
Adviestype: 
Raad: 
sitecontent: 

Toelichting

De Europese samenleving en haar voedselsysteem staan voor een drievoudige uitdaging: 1) iedereen een gezonde voeding garanderen; 2) het beperken van, en aanpassen aan klimaatverandering; en 3) het versterken van biodiversiteit en waarborgen van ecosysteemdiensten. Het effectief aangaan van deze drievoudige uitdaging in de complexe context van het Europese voedselsysteem vereist een systeembenadering. Hiervoor is de aangekondigde kaderrichtlijn, noodzakelijk. In hun advies staan de raden stil bij vijf belangrijke aspecten van deze aanstaande kaderrichtlijn. Te weten:

  1. Algemene principes

De raden bepleiten dat de algemene principes van de richtlijn eraan bijdragen dat het sterke innovatievermogen van de actoren in de voedselketen niet langer wordt benut voor het behalen van steeds lagere voedselprijzen. In plaats daarvan moet het innoverend vermogen van deze actoren worden aangewend om de transitie naar een duurzame landbouw, voedselverwerking en voedselconsumptie te versnellen.

Daarnaast bepleiten de adviesraden dat de kaderrichtlijn gaat bijdragen aan een rechtvaardige transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Zo moeten kostenstijging voor consumenten, indien nodig, gecompenseerd worden met bijvoorbeeld maatregelen binnen de inkomstenbelastingen, het minimumloon of de sociale zekerheid. Dalende inkomens aan de kant van producenten moeten, indien nodig, worden opgevangen door middel van directe inkomenssteun en betalingen voor openbare diensten. Dit vraagt om samenhang tussen het EU-beleid voor duurzame voedselsystemen in de gemeenschappelijke markt en (sociaal en fiscaal) beleid in de lidstaten.

  1. Certificering en etikettering

Certificering en etikettering zijn belangrijke instrumenten die de kaderrichtlijn kan gebruiken. Certificering moet een classificatie van boerderijen en voedsel (meer of minder duurzaam) mogelijk maken. Hiermee wordt bijvoorbeeld benchmarking en prijsdifferentiatie ondersteund en duurzaam handelen in de keten  kan zo worden beloond d.m.v. bijvoorbeeld overheidsopdrachten, steun in de grondmarkt en/of de toewijzing van adviescapaciteit. De implementatie van een certificerings-systeem moet en kan snel gebeuren. Door verdere digitalisering in de voedselketen kan certificering een impuls krijgen terwijl administratieve lasten worden verlaagd. Etikettering kan vervolgens bijdragen aan de verdere ontwikkeling van een markt voor duurzame producten en het versterken van de informatiepositie van actoren in het hele voedselsysteem. 

  1. Beleidsinstrumenten om actoren in het voedselsysteem te stimuleren

De kaderrichtlijn moet zich op alle actoren van het voedselsysteem richten. Voor de verschillende actoren worden in het advies aanbevelingen uitgewerkt. Deze aanbevelingen gaan uit van een systeem van certificering en etikettering. Zo kunnen bijvoorbeeld voedselverwerkende bedrijven en detailhandelaren worden gevraagd om de duurzaamheidsaspecten van hun inkoop te vermelden in hun ESG-rapportage, en kan de overheid op basis van certificering en etikettering een inkoopbeleid voeren dat de vraag naar duurzaam geproduceerd voedsel stimuleert.

De raden adviseren naast certificering en etikettering ook andere instrumenten in te zetten om actoren in het voedselsysteem te stimuleren bij te dragen aan een duurzaam voedselsysteem. Zo kan bijvoorbeeld de btw-regelgeving zodanig worden gewijzigd dat bijvoorbeeld dierlijke producten zwaarder worden belast dan bijvoorbeeld producten die een lagere ecologische-voetafdruk en/of gezondheidsvoordelen hebben, zoals groente en fruit. Verder adviseren de raden om het voedselsysteem (inclusief de landbouw) niet vrij te stellen van instrumenten zoals een economie brede koolstofbelasting.

  1. Monitoren van het voedselsysteembeleid

De Kaderrichtlijn moet ervoor zorgen dat monitoring plaatsvindt op basis van gegevens die de duurzaamheid van het gehele systeem beschrijven, inclusief het gedrag en de duurzaamheids-prestaties van verschillende categorieën actoren in de waardeketen. Goede monitoring moet helpen om het debat over het voedselsysteembeleid met feiten te onderbouwen, zo stellen de adviesraden.

Het is verder belangrijk om alle duurzaamheidsindicatoren op geïntegreerde wijze te meten, en te verzamelen met een controleerbare en methodologisch verantwoorde aanpak. Zo’n aanpak moet inzichten opleveren die gebruikt kunnen worden om te zien hoe beleidsmaatregelen op het boerenerf uitwerken, inclusief onvoorziene trade-offs

  1. Governance

Om het Europese voedselsysteem effectief te kunnen besturen, en het huidige beleid op een goede manier af te stemmen adviseren de raden om een coördinatiegroep op te richten met daarin eurocommissarissen wier DG betrokken is bij de voedselsystemen in brede zin. Daarnaast moet een coördinatiemechanisme tussen de Europese Commissie en de nationale ministeries worden opgezet om acties en maatregelen te coördineren. Dit coördinatiemechanisme moet dwars door alle beleidsterreinen heen werken (zoals landbouw-, visserij-, milieu-, mededingings-, gezondheids- en sociaal beleid). De lidstaten moeten ook alomvattende nationale strategische plannen voor duurzame voedselsystemen ontwikkelen, met inbegrip van maatregelen op sociaal gebied voor een rechtvaardige transitie.

Publicatiedatum en online publieksbijeenkomst

Het advies is op 31 oktober 2022 uitgebracht en in december 2022 door een aantal afgevaardigden van het EEAC-netwerk, waaronder Rli-raadslid Krijn Poppe, aangeboden en toegelicht aan de Uitvoerend Vicevoorzitter van de Europese Commissie, Frans Timmermans. Daarnaast heeft het EEAC Netwerk in samenwerking met de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU op 2 februari 2023 een bijeenkomst georganiseerd in Brussel. Daarbij werden de bevindingen van het advies besproken met nationale en internationale genodigden.

Het advies is ook door verschillende raden op nationaal niveau onder de aandacht gebracht. In Nederland hebben Rli-voorzitter Jan Jaap de Graeff en raadslid Krijn Poppe het advies in de bestuursraad van het Ministerie van LNV gepresenteerd.

Aanbieding aan de Uitvoerend Vicevoorzitter van de Europese Commissie, Frans Timmermans

Op de foto v.l.n.r. Krijn Poppe (Raadslid Rli en auteur van het advies), Frans Timmermans (Vicevoorzitter van de Europese Commissie), Arnau Queralt Bassa (Voorzitter van het EEAC Netwerk), Jan Verheeke (Voorzitter werkgroep ecosysteemdiensten, EEAC Netwerk).

Informatie of reactie

Voor uw reactie of voor meer informatie kunt u contact opnemen met Folmer de Haan, projectleider, f.w.dehaan@rli.nl, 06 4615 2496

European society and its food system are facing a triple challenge: 1) guaranteeing a healthy diet for all, 2) mitigating and adapting to climate change, as well as 3) protecting and restoring habitats for their biodiversity and ecosystems services. Although the European food system is robust, it does not deliver sustainable diets, defined by FAO as those with low environmental impacts which contribute to food and nutrition security and to a healthy life for present and future generations.

To tackle the triple challenge in a complex network like the food system, a system approach is needed. At present, there is too much focus on the actors where the problems are observed, but as consumers and farmers are in a dependent position and not able to transform the food system, rethinking the roles of all the actors has to be addressed. Therefore, a Framework Law on Sustainable Food Systems, as proposed in the EU’s Farm-to-Fork Strategy, is required. This could make the system more resilient.

A just transition towards sustainable diets is key. To the extent that healthy diets are not affordable for consumers or a sustainable food policy would result in higher prices for food, compensation should be given by changes in income taxes, minimum wages or social security. Similarly, environmental regulations in the food industry and agriculture should not be shunned for the income effects, which could be compensated by direct support for farms with low incomes and payments for public services. This calls for coherence between the EU’s sustainable food system policy in the Common Market and (social and fiscal) policies in the Member States.

Such a mechanism for a just transition makes a policy on sustainable food systems possible that directs the strong innovation capacity of actors away from ever lower food prices towards more sustainable farming, food processing and food consumption. On average, the share of consumer income spent on food has seriously declined, which gives options to better target the innovation capacity to the reduction of environmental and health costs instead of a further decrease in consumer spending on food. The true costs of food should be reflected in markets.

To coordinate these changes and to overcome silos in policy making, this demands a food system policy with clear objectives that properly balances economic, ecological and social aspects. A food system policy that fosters human and planetary health in a coherent and balanced approach between an agricultural supply policy, environmental policy and food (consumption) policy is a big challenge, given the trade-offs and co-benefits between these policies and with other policies. The framework law is needed to support and guide Member States in steering towards a sustainable food system. A framework law must then be drafted in such a way that Member States remain able to respond to their own unique opportunities and challenges, while keeping the common end goal clear and duly anchored. To govern the food system with the purpose to “ensure sustainable diets”, it could be formulated as follows:

to guarantee a resilient European food system that ensures sustainable diets with low environmental and ethical impacts that contribute to food and nutrition security and to a healthy life for present and future generations by facilitating that

i. healthy, sustainable diets are available for all European consumers at prices that reflect their true cost in line with ‘the polluter pays’ principle.

ii. food is produced in satisfactory quantities, with processes that result in environmental performance that is as best as reasonably achievable and regenerate climate-resilient, healthy agro-systems.

iii. the food system works as inclusively as possible and relations between food chain actors are balanced, which results in livelihoods with fair incomes and working conditions for farmers and workers.

iv. new technologies are developed and best available technologies in relation to climate change and ecosystem services are promoted, respecting the precautionary principle.

A sustainable food system policy should use different policy instruments to balance several objectives. For example, regulation can remove the most unsustainable products from the market. Pricing instruments, with taxes or instruments like the Emission Trading System for greenhouse gases, can lead to innovations. There is no reason why food system actors should be exempted from economy-wide measures like carbon pricing.

To redirect innovation, classification of food into more or less sustainable types of food within a food category is needed (based on a process of certification of all commercial farms) as an extension of methods in organic farming and private label certifications. A classification of farms in (dark and light) green, yellow and orange supports benchmarking, price differentiation and the allocation of advisory capacity, (CAP) subsidies and land. Digitalisation of food chain transactions can support certification and reduce costs.

Certification should be used by food processors and retailers to label consumer products for environmental and social sustainability, in addition to labelling for preventive health. Its usefulness depends on the context of the food environment. Demand for sustainable food can further be supported by rules for public procurement. Food processors and retailers could be instructed to report the sustainability aspects of their sourcing in their ESG reporting. Similarly, the input industry could take responsibility for the sustainability effects of its sales to farmers. Governments can help farmers with eco-schemes, long-term ecosystems contracts and in the land market as well as with knowledge and innovation to become and stay more sustainable.

Rewarding farmers for the costs of their sustainability improvements can be achieved with a blending obligation for food processors. The certification system for raising standards can be used to oblige food processors and traders to buy-in a certain percentage of the most sustainable products and pay farmers a price that offsets the extra cost. This would reward more sustainable producers and raise the average price of the product towards its true cost. Such a system should also include importers and exporters to guarantee a level playing field with third countries and to prevent adverse effects.

Monitoring the impact of sustainable food policies at farm level can be based on the proposed Farm Sustainability Data Network (FSDN) in an integrated way at sample farms, collected in an auditable accounting approach. Monitoring of all individual farms (except the smallest) could be done with an extension of the IACS system that includes the results of the certification process.

The European Union has responsibilities for global resilience, including food and nutrition security and an intact biosphere, and should therefore be active in international policy mechanisms and standard setting. Broad support for a sustainable food policy that redirects innovation in the food system to the current challenges with true costs as a basis for markets can be generated by citizen’s assemblies.

To govern the European food system and align the relevant current EU policies, a coordination group composed of appropriate Commissioners should be established. In addition, a coordination mechanism between the European Commission and the national ministries should be set up that is cross-cutting through the traditional policy domains. Member States have to develop comprehensive national strategic plans for sustainable food systems, including actions in the social domain for a just transition.