'Gelijk speelveld' voor ondernemers: feit of fictie?

foto duinen

Met Europese richtlijnen wordt beoogd om de wetgevingen van de Europese lidstaten te harmoniseren. Een richtlijn is voor de lidstaten bindend ten aanzien van het resultaat. De keuze voor de wijze van inbedding van de richtlijn in de nationale rechtsordes is echter aan de lidstaten. Daarnaast kunnen richtlijnen beleidsruimte laten aan de lidstaten.
Bij de implementatie van Europese richtlijnen kunnen dan ook verschillen tussen de lidstaten ontstaan.

Op de achtergrond speelt hier het Europese subsidiariteitsbeginseleen rol, op grond waarvan de Europese Unie alleen zal optreden wanneer op nationaal niveau de doelstellingen van het gemeenschappelijke beleid onvoldoende worden bereikt.

De belangrijkste instrumenten van het Europese natuurbeleid zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), die voor een belangrijk deel de bescherming van het Europese natuurnetwerk Natura 2000 vormen. Sinds jaar en dag zijn er signalen uit het bedrijfsleven dat er door de Waddenzeelanden verschillend wordt omgegaan met het verlenen van vergunningen voor projecten in een Natura 2000-gebied, die zouden leiden tot concurrentieverschillen en dus tot een ongelijk speelveld voor ondernemers.

De Raad voor de Wadden heeft, in overleg met de Minister van VROM, hierin aanleiding gezien om na te gaan of er voldoende grond is om een advies uit brengen over verschillen in uitvoering tussen de landen voor die Europese richtlijnen die voor het Trilaterale Waddengebied relevant zijn. In dit geval betreft dat de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Ter voorbereiding op een advies, heeft de Raad de implementatie van de richtlijnen in de nationale wetgevingen in beeld gebracht. Daarbij zijn de aangewezen gebieden en de daarvoor beschreven doelen als gegeven beschouwd. Over die onderwerpen wordt overigens al in opdracht van het Gemeenschappelijke Waddenzee Secretariaat (CWSS) een onderzoek uitgevoerd door Dr. Andy Brown getiteld 'High Level Review of EC Directives for Collaboration and Harmonisation'. In die studie ligt de focus intern binnen de overheid en op de prioriteiten die daaruit voortvloeien voor de Trilaterale samenwerking.

Naast de nationale uitwerkingen wordt met enkele casestudies verduidelijkt hoe er in de uitvoering (vergunningverlening) mee om wordt gegaan. Op die manier is duidelijk geworden in hoeverre er sprake is van een gelijk speelveld. De bevindingen van de Raad geven geen aanleiding tot het uitbrengen van een advies, zodat het onderzoek in de vorm van een verkennend rapport is uitgebracht