Op verzoek van de Minister van VROM, als coördinerend Minister voor Waddenzeeaangelegenheden, heeft de Raad geadviseerd over het conceptstandpunt van het kabinet over natuur- en landschapsgrenzen, monitoring, kennisaudit en Waddenacademie. Dit conceptstandpunt zal als basis dienen voor deel 3 van de Derde Nota Waddenzee.
In verband het met zeer korte tijdsbestek waarbinnen geadviseerd moest worden, heeft de Raad het advies moeten beperken tot de hoofdlijnen van beslissingsstructuren en -processen die moeten resulteren in beleid ten aanzien van de genoemde onderwerpen.
De Raad is van mening dat bij zowel de bepaling van de natuurgrenzen, als het opzetten van een goede kennishuishouding en de daarmee verband houdende monitoring (zowel algemeen als specifiek) een prominente rol moet worden toegekend aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De in deze richtlijnen opgenomen Habitattoets, die overigens ook als randvoorwaarde in de Kaderrichtlijn Water wordt genoemd, moet als uitgangspunt worden gehanteerd bij het formuleren van beleid in de nieuwe pkb Derde Nota Waddenzee.
Genoemde Europese regelgeving, die naar verwachting in het voorjaar van 2005 in de Natuurbeschermingswet 1998 zal worden geïmplementeerd, reguleert nu al (dan wel behoort dit te doen) de toelaatbaarheid van menselijke activiteiten in de Waddenzee. Uit een oogpunt van eenduidig, overzichtelijk en transparant beleid is het dan ook noodzakelijk deze regelgeving centraal te stellen bij de bepaling van natuurgrenzen, zoals door de Adviesgroep Waddenzeebeleid is voorgesteld. Naast het stellen van natuurgrenzen, moet ook rekening worden gehouden met niet-gebruikswaarden (zoals beleving) en landschapsgrenzen, te meer omdat de bescherming van het unieke open landschap in de hoofddoelstelling van de Derde Nota Waddenzee zal worden opgenomen. Aangezien de habitattoets vooral betrekking heeft op natuurgrenzen, zal voor de landschapsgrenzen een additioneel kader moeten worden ontwikkeld. De Raad adviseert het kabinet om in dit verband een rijksvisie voor het Waddengebied op te stellen. Verder zal er een begin moeten worden gemaakt met wetenschappelijk onderzoek naar de niet-gebruikswaarden van het Waddengebied in het algemeen en de belevingswaarde van het landschap in het bijzonder. De Raad heeft al vaker op het belang hiervan gewezen.
Bij het opzetten van een goede kennishuishouding zal ook aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn een richtinggevende plaats moeten worden toebedacht. Dit geldt ook voor het daarin op te nemen onderdeel monitoring. Met name specifieke monitoring van effecten van activiteiten vormt een afgeleide van het toetsingskader van deze richtlijnen.
Ecosysteemkennis zal volgens de Raad zodanig gestructureerd moeten worden dat de beoordeling door middel van de habitattoets wordt vergemakkelijkt. In verband hiermee zal er voor de middellange termijn (10 tot 20 jaar) een onderzoeksagenda ten behoeve van monitoringsprogramma?s moeten worden opgesteld. De agenda zal aansluiting moeten vinden bij trilaterale, maar bij voorkeur nog breder internationaal opgezette en lopende programma's.
Om een betere organisatie van kennis en de ontsluiting ervan te bewerkstelligen zal er een wetenschappelijke denktank (Waddenacademie) moeten worden ingesteld. Een Waddenacademie dient zorg te dragen voor de vertaling van maatschappelijke en politieke vraagstukken in relevante onderzoeksthema?s en omgekeerd in de vertaling van onderzoeksresultaten naar maatschappelijke en politieke discussiethema's. Het uitzetten van onderzoeksprogramma's en de kwaliteitsborging daarvan hoort niet thuis bij de Waddenacademie, maar moet worden ondergebracht bij een daarin gespecialiseerde organisatie als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Het onafhankelijke karakter van de Waddenacademie kan bewerkstelligd worden door ook voor een fysiek onafhankelijke positie van de academie te kiezen.De Raad wil naar aanleiding van het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid (AGW) graag dat er zicht komt op een meer samenhangende monitoring, beleidsvoorbereiding en ook een meer samenhangende uitvoering van het beleid in het Waddengebied.